
De duivelsverzen van Salman Rushdie is zo’n boek waarvan ik benieuwd ben hoeveel mensen het nu echt hebben gelezen. Ik was nieuwsgierig naar het boek, maar zag er wat tegenop door de magisch-realistische stijl, gecombineerd met mogelijke Islam-technische termen waar ik weinig van af weet. Toen las ik ook wat besprekingen van lieden die niet of moeilijk door het boek kwamen, afijn…het boek heeft even in de kast staan wachten.
Het kan allemaal op een hoop. Ik heb er van genoten. Ik had er geen moeite mee. Ik snap ook dat niet iedere vrome Moslim het een aardig boek vindt. Een doodvonnis aan schrijver en vertalers snap ik nooit.
Het begint ook vreemd. Het vliegtuig van Djibriel Farisjta en Saladin Chamcha wordt door terroristen opgeblazen en de acteurs storten naar beneden. Ze overleven echter wonderwel een val van negen kilometer. Maar…na de val veranderen ze. Saladin transformeert geleidelijk aan in een duivel, compleet met hoorns en stinkende adem en Djibriel krijgt een prachtig aureool, hij waant zich de aartsengel Gabriël.
Het boek kent geen chronologische volgorde, want we gaan mee met de wanen van beide heren. Zo fluistert Djibriel als aartsengel ene Mahoen (lees: Mohammed) de do’s and don’ts in van de Islam. Daar zit hem meteen de kneep. Mahoen is er na een worstelpartij met de Engel van overtuigd dat hij eerst met de Duivel heeft gevochten en dus Duivelsverzen heeft gehoord in plaats van Goddelijke openbaringen. Dat wil hij graag rechtzetten, maar…:
Djibriel, die vanuit zijn hoogste camerastandpunt zweeft-toekijkt, kent één klein detail, zo’n heel klein kleinigheidje dat toch een beetje een probleem is, namelijk dat ik het alle twee die keren zelf was, baba, eerst ik en toen nog eens ik. Uit mijn mond: zowel verklaring als herroeping, verzen en controverzen, perversie en conversie, de hele troep…
Daar zou zo maar eens een Ayatollah over kunnen vallen. Saladin heeft zo zijn eigen besognes. Hij kampt met een afschuwelijk uiterlijk, is gruwelijk door Djibriel in de steek gelaten en zij komen elkaar later uiteraard tegen. Ook wordt er geflashbacked naar de goddelijke Aisja (die ook als vrouw van Mahoen voorkomt en als prostituee in het boek) die een Indiaas dorp meetroont op een voettocht naar Mekka, in de overtuiging dat de zeeën voor hen zullen splijten. Gevolgd door een veelkleurige vlinderzwerm is het een meesterlijk beschreven tocht:
Dat de toeschouwers de vlinders niet zagen, of wat die vervolgens deden, was wèl vreemd. Niettemin zag mirza Saïd duidelijk dat de grote glanzende wolk tot boven de zee vloog; weifelde; bleef hangen; en zich modelleerde tot de gedaante van een kolossus, een stralende reus die volledig was opgetrokken uit fladderende vleugeltjes en die zich uitstrekte van de ene horizon tot de andere, en de hemel vulde.
‘De engel!’ riep Aisja naar de pelgrims. ‘Zien jullie nu wel! Hij is de hele weg al bij ons. Geloven jullie me nu?’
Kortom, geen boek om haarfijn na te vertellen maar ik had geen enkele moeite met het verhaal of om het te volgen. Rushdie geeft een prachtige kijk op de Engelse samenleving, op de Islam en de migrantenproblematiek. Alleen het opnemen van de Profeet in zijn fictie en een man met waanbeelden tot aartsengel bombarderen leidde tot een nooit voorziene ophef in de literaire wereld.
Vertaling: Marijke Emeis