archiveren

Alcohol

9046827577.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Shuggie Bain is de debuutroman van de Schots-Amerikaanse schrijver Douglas Stuart die hem direct de prestigieuze Booker Prize 2020 opleverde (niet te verwarren met de International Booker Prize van dat jaar die Marieke Lucas Rijneveld won). Het boek gaat over het jongetje Hugh ‘Shuggie’ Bain, die in de jaren tachtig zijn jeugd doorbrengt in een vervallen sociale huurwoning in Glasgow.

Zijn vader is Shuggie senior, een taxichauffeur die nachtdiensten draait en iedere vrouw probeert te versieren die hij kan. Zijn moeder, Agnes, is verslaafd aan alcohol. Verder heeft hij een zus Catherine en een broer Leek. Wat Stuart meteen goed doet is de sfeer en het tijdsbeeld van Glasgow beschrijven waarin het gezin woont. Het is een prettige constante in dit boek;

Shug drukte het gaspedaal dieper in. De stad was aan het veranderen, hij zag het aan de gezichten. Glasgow was zijn bestemming kwijt…Hij hoorde zijn klanten klagen over Thatcher, die neerkeek op eerlijke arbeid en meer zag in technologie, kernenergie en particuliere gezondheidszorg. De tijd van industrie was voorbij en de geraamtes van Clyde Shipworks en Springburn Railworks lagen als rottende dinosuarussen verspreid over de stad.

Shug senior is zijn gezin en vooral zijn vrouw zat en laat ze achter in een kleine huurwoning aan de rand van Glasgow. De sociale controle is er groot en het nieuwe gezin ligt er onder een vergrootglas. De kleine Shuggie heeft het moeilijk want de buurtkinderen komen er al snel achter dat hij ‘anders’ is. Zijn moeder Agnes verliest zich in de drank. Zus Catherine vertrekt naar Zuid-Afrika en zijn grotere broer Leek verdwijnt meestal en gaat zijn eigen gang.

Door het wegvallen van de taxi-inkomsten is er armoede. Het gezin leeft van de bijstand en leert al snel om te sjoemelen met de electriciteitsmeter; met een haarspeld het kastje openwrikken om de muntjes terug te pakken die je er voor de electriciteit in moet gooien.

Agnes heeft het moeilijk als alleenstaande moeder. Haar geld maakt ze direct op aan de drank. Toch moet ze keer op keer haar buurtbewoners onder ogen komen en dan zorgt ze dat ze er tiptop uitziet. Shuggie wordt tegen wil en dank haar steun en toeverlaat en draait op voor de incasso van de bijstand. Hij staat haar bij waar hij kan;

Haar lichaam hing over de rand van het bed en aan de rare kromming zag Shuggie dat ze de hele nacht had liggen tollen van de drank…Shuggie zette drie mokken op een rij: één met kraanwater om de barstjes in haar keel te verzachten, één met melk als beschermlaagje voor haar zure maag en de derde met alle verschaalde restjes Special Brew en Sweetheart Stout die hij bij elkaar had gesprokkeld en met een vork had opgeschuimd.

Agnes bezoekt AA-bijeenkomsten en het lukt haar om een tijdje van de drank af te blijven. Ze krijgt een relatie met Eugene, maar vervalt uiteindelijk weer in oude gewoonten. Shuggie heeft zijn eigen problemen. Hij valt op jongens en dat helpt niet in de macho-cultuur waarin hij opgroeit. Hij wordt regelmatig in elkaar geslagen en opgejaagd.

Het gezin blijft niets bespaard. Agnes doet een zelfmoordpoging en Shuggie gaat tijdelijk bij zijn vader wonen en diens nieuwe gezin. Een plek waar hij ook niet welkom is. Als Agnes weer op de been is besluit ze tot een huizenruil. Ze wil terug naar de stad om een nieuw begin te maken met Shuggie. Zijn broer Leek is dan al naar Glasgow vertrokken. Of dat nieuwe begin er komt moet u vooral zelf gaan lezen.

Het is een rauw verhaal met een sterk autobiografische inslag. De auteur is zelf opgegroeid in armoede in Glasgow en is homoseksueel. Hij kent de sfeer daar dus als geen ander, maar je moet het wel kunnen verwoorden en dat kan hij. Het boek is zeer vlot leesbaar en alles wordt beeldend beschreven. Interieurs, de stad, maar dus ook het tijdsbeeld van de jaren tachtig met de regering-Thatcher en de tegenstellingen tussen katholieken en protestanten. Het is een boek over verval en armoede, alcoholisme en het achterlaten van mensen, met af en toe een lichtpuntje van liefde en genegenheid. De moeite waard wat mij betreft.

Vertaling; Inger Limburg en Lucie van Rooijen

9090321357.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Met iedere regendruppel huilt mijn mislukte leven in de natuur is de lange titel van de nieuwe roman van Gerardo Soto y Koelemeijer. Die titel is ontleend aan Het boek der rusteloosheid van Fernando Pessoa en dat is ook de reden dat ik dit boek las. Ik heb van dat boek van Pessoa genoten, de achterflap gaf aan dat hij een rol speelt in deze roman en de foto van een jonge Pessoa op de voorkant deed de rest.

Het is het verhaal van wiskundeleraar Pieter Heuvelburcht. Een neerslachtige man die het lesgeven aan het lyceum zat is. Hij hekelt de onderwijscultuur waarin hij moet meedraaien en komt er steeds moeilijker zijn bed voor uit. Hij vlucht in de drank en alleen zijn boeken geven hem troost, waarbij de ook niet altijd even vrolijke Pessoa (ook een behoorlijke drinkebroer) zijn leidsman is.

Als het bloed hem een keer zo onder de nagels vandaan wordt gehaald loopt hij de school uit om er niet meer terug te keren;

Om zijn definitieve ontslag te vieren, dook hij een kroeg in en dronk in zijn eentje tot de wereld onder zijn voeten begon te tollen. Hij was tweeënvijftig toen hij de illusie had dat zijn leven op het punt stond te beginnen.

Ondertussen lopen er wat verhaallijntjes naast met zijn twee buurvrouwen. Bij de ene, oudere buurvrouw, gaat Pieter iedere vrijdag wat eten brengen om haar eenzaamheid wat te verlichten. Ze praten wat, vaak over hetzelfde, maar Pieter mag haar. De andere buurvrouw, Marije, is ongelukkig in haar huwelijk en is ooit in de armen van Pieter gevlucht, waardoor hij denkt dat hij nu verliefd op haar is, ondanks dat ze inmiddels twee kinderen heeft. Een ander belangrijk gegeven is zijn oom die in een verzorgingshuis verblijft. Hij krijgt als enig familielid een telefoontje over hem, waardoor hun gezamenlijke verleden weer naar boven komt. Verder kan hij zijn enige vriend Bart maar niet loslaten, die op jonge leeftijd overleed kort na de publicatie van zijn eerste boek.

Na zijn ontslag besluit Pieter vijf weken naar Madrid te gaan. Hij betrekt er een appartement en wordt heen en weer getrokken tussen zijn oude, ongezonde gewoonten en een nieuwe start. Hij gaat hardlopen en ontmoet Mutis, een Afrikaanse immigrant, waarmee het goed klikt. Met hem ontstaan er gesprekken over immigratiestromen en de economische gevolgen daarvan. Hij ontmoet er Fátima met wie hij een kortstondige relatie heeft.

Uiteindelijk gaat hij terug naar Nederland waar hij zijn oom nog eenmaal ontmoet en dat leidt tot een mooi scene in het verzorgingshuis. Zijn oom maakt het niet lang meer en Pieter gaat zichzelf vragen stellen;

Het is niet mijn oom die op sterven ligt, ik ben het zelf. Als hij sterft, zal ik nooit meer antwoord krijgen op mijn vragen. Wil ik mijn depressie de baas worden, dan zal ik de confrontatie moeten aangaan nu het nog kan…De oude Pieter is terug, nu zwakker dan ooit. De zelfdestructieve Pieter, die slechts één ding verlangt: een spoedige dood.

Dit kan heel slecht aflopen, of niet. Dat moet u vooral zelf gaan lezen. Aanvankelijk hinkte ik met mijn mening over dit boek op twee gedachten. Sommige passages vond ik langdradig en konden korter en bondiger, of ik verwachte er gewoon wat meer van. Toen Pieter arriveerde in Madrid ging het maar door over de toeristen, de gebouwen, zijn rolkoffertje, de zwervers etc. Zulke beschrijvingen zaten er meer in. De gesprekken met Mutis over immigratiestromen, cultuurverschillen en economie deden mij wel heel erg denken aan de boeken van Ilja Leonard Pfeijffer, want zowel in La Superba als in Grand Hotel Europa kwam ik zulke thema’s tegen. Ook had ik het gevoel dat het boek al een aantal keer had kunnen eindigen, waar het toch weer doorging, maar soms ook tot mijn verrassing.

Dat gezegd hebbend heeft deze roman wel degelijk zijn eigen verdiensten. Het centrale thema hier is terugkeer, ofwel ‘anabasis’ (niet toevallig ook de naam van de uitgeverij die Koelemeijer net is gestart). Het gaat over de terugkeer naar zijn jeugd om zijn demonen het hoofd te bieden. Het gaat over de terugkeer naar Nederland en zijn huis en misschien wel naar de vertrouwde basis waar hij ooit voor wegvluchtte, maar dan met een nieuwe mindset. Dat thema wordt dus mooi uitgewerkt in de roman. Er worden tussendoor citaten gebruikt van andere auteurs maar vooral van Pessoa, uit het Boek der rusteloosheid, en ook dat werkt goed. Dat de hoofdpersoon wiskundeleraar is en de auteur wiskundige geeft natuurlijk wat verdieping aan het geheel en ook dat is prettig.

3c45b3d8db7723b596d6b4f6577444341587343
In de boeken die ik van August Willemsen las, bleek dat hij niet vies was van een stevige borrel. In De val wordt dit pijnlijk duidelijk.

Hij komt op 10 december 1990, op weg naar huis en met vier flessen wodka en anderhalve liter Fanta, ten val. In het AMC constateert men, behalve ernstige onderkoeling en ondervoeding, een gebroken linkerheup. Hij revalideert in Huize J., en De val is daarvan het relaas. Ook zijn dronkemansbrieven aan zijn goede vriend, filmer Kees Hin, zijn in het boek opgenomen.

Om maar met de deur in huis te vallen, die laatste zijn nog het meest interessant. Het is geen dik boek, 177 pagina’s, en een groot deel daarvan bestaat uit observaties die hij doet in de kliniek. Hij ergert zich aan de rooklucht en het constante lawaai van de televisie. De totale apathie van de medebewoners staat hem tegen en hij voelt zich een vreemde eend in de bijt:

Ik ben me in toenemende mate ervan bewust hier een eenling, zo niet een zonderling te zijn…er wordt stilzwijgend van uitgegaan dat je niets doet. Tv kijkt. En zo is het ook. De ‘gewone man’ doet niets. Kijkt tv. Huivering beving me bij de gedachte aan het systeem democratie: al die runderkoppen hebben stemrecht!

Zelf werkt hij af en toe wat en denkt na over zijn probleem, de alcohol. Hij is onmatig en weet dat. Hij ziet nu om zich heen wat de verwoestende uitwerking is. Bewoners die dertig jaar lang drie tot vier flessen jenever per dag dronken en nu door Korsakov geteisterd worden. Dan kom ik meteen op het manco van het boek. Willemsen observeert, maar veel dieper gaat het niet. Oorzaken van zijn eigen probleem, zelfreflectie, dat mis ik. Hij zegt wel iets over mogelijke oorzaken maar dat blijft summier;

Elk afwijkend gedrag, vaak ook ziekte…wordt bepaald door, als ik het goed zie, vier factoren: aanleg (de ‘genen van mijn vader’: hij en zijn kinderen ‘lustten hem wel’ – ofschoon niemand zo zelfvernietigend als ik); oorzaak of achtergrond (moeder…); aanleiding (het in huis halen van mijn moeder); en bedoeling (het mij van haar, van alles en iedereen losmaken).

Toch wordt het verval wel duidelijk. Eerst kan hij nog wel werken, maar al snel drinkt hij de hele dag door. Hij gaat afspraken missen en zijn werk blijft liggen. Zijn bezoek poedelnaakt met erectie tegemoet treden helpt ook niet echt en uiteindelijk moet hij de feiten onder ogen zien. Hij valt, is verslaafd en moet revalideren. Hij beseft ook terdege waarom hij en al die anderen in de kliniek zitten;

Hier is alles leuk wat je wel kunt. Thuis hindert alles wat je niet kunt – dat staat mij net zo goed te wachten. In de gewone wereld heb je agressie, afgunst, hebzucht, geldzucht, ijdelheid, drift, drukte, leegheid, onverschilligheid – hier zie ik van dat alles niets…Voor al die mensen geldt wat ik in mijn dranktijd eens schreef (zo gek was ik dus blijkbaar niet), dat Sartre ongelijk had: hun hel begint wanneer de anderen weg zijn en ze alleen overblijven, thuis.

Dan nog even die brieven aan Kees Hin. Geschreven in een alcoholroes, vaak op onmogelijke tijden en ik denk dat je daar dicht bij Willemsen komt zoals hij zich voelde voor die “Val”. Zo schrijft hij over zijn bezoek aan Marokko;

Ook heb ik een lift gegeven aan een man die opeens zei: “kom, we gaan kameel eten.” Ik ben op dat punt niet eenkennig, en ik dacht: in Mhamid heb ik op een kameel gezéten, nu kan ik hem ook wel éten…En kamelevlees is verrukkelijk, lijkt een beetje op schaap. Hoe kom ik ineens over Marokko te praten? Zo kan ik nog wel twintig bladzijden doorgaan. Angst om over mezelf te praten? Vlucht in een andere tijd? Het is nu trouwens weer een andere nacht geloof ik. Éven de klok waarnemen. Drie uur. Ik dacht al, wat is het stil. In het telefoonboek staan 10 personen met de naam De Liefde, en 9 mensen met de naam De Dood, waarbij ik maar even het huisnummer verzwijg van I. de Dood-Onrust in de Waalstraat.

Een boek dat je snel uit hebt en de moeite waard, maar ik verheug mij meer op de Braziliaanse brieven, waar ik goede recensies over heb gelezen en die mij hopelijk dichter bij zijn literaire helden brengen. Wordt vervolgd.

9048818052.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Hallo Muur van Erik Jan Harmens werd even geleden bij De Wereld Draait Door benoemd tot boek van de maand Januari. Lovende besprekingen deden het mij aanschaffen en daar heb ik geen spijt van.

Het boek is een autobiografisch verhaal van een man die alleen is. Hij is 44 jaar en hij vertelt zijn verhaal tegen een muur. Het is het verhaal van zijn scheiding, van het overlijden van een vriend en van zijn vader, van zijn burn-out, van zijn rook- maar vooral van zijn alcoholverslaving. Het verhaal switcht van het heden, waarin hij al anderhalf jaar nuchter is, naar het verleden waarin hij zijn verhaal vertelt.

De grote lijn is niet ingewikkeld. Schrijver/dichter ontmoet een meisje en wordt verliefd. Ze trouwen en krijgen een dochter en een zoon. Zij gaan wonen op een flat in Amsterdam-Noord. Ze willen meer ruimte en verhuizen naar een huis in Landsmeer. Zijn boeken en gedichten vallen in de smaak. Niet bij een heel breed publiek, maar hij wordt gewaardeerd door de collega’s en gaat naar het Boekenbal. Hij doet mee aan poetry slams door het land en hij wint ze allemaal.

Maar, daar tussendoor sluipt de gewoonte van zijn drankmisbruik. Hij rookt veel en moet een baan nemen naast zijn schrijverswerk. Niet echt tot zijn genoegen:

Bij het bedrijf waarvoor ik werk ben ik niet langer ‘documentalist’, maar ‘hoofd van de afdeling documentatie’…Daarnaast verricht ik representatieve werkzaamheden…Om mensen te leren kennen en een netwerk op te bouwen. Maar een ‘netwerk opbouwen’ klinkt mij net zo onaangenaam in de oren als varkensbloed drinken of kleuters vergassen. Vooral omdat ik weet wat er komt na ‘een netwerk opbouwen’. De volgende stap is: een netwerk onderhóúden.

Hij schrijft het verhaal dus met de nodige humor (althans dat vind ik), maar de rode lijn blijft de tragiek van zijn drankmisbruik. Lege blikjes bier onderin de prullenbak wegstoppen, flessen zachtjes wegzetten zonder geluid, whisky in flacons die overal in passen, dat werk. Op een gegeven moment is hij de weg echt kwijt na een hele avond Duvels drinken. Hij fietst ’s nachts naar huis:

Ik spring op mijn fiets en rij de nacht in. Bij café Ot en Sien sla ik rechtsaf, maar ik neem de bocht te scherp en val. Ik land op mijn dijbeen…terwijl mijn fiets nog doorschuift…Ik zie dat mijn rechterarm bloedt, maar voel niets. Ik pak mijn fiets en wil wegrijden, maar hij loopt aan, dus werp ik ‘m tegen wat andere fietsen…en loop naar huis…De volgende dag word ik wakker in de schuur, bovenop een rij dozen. Ik kijk op mijn telefoon, het is elf uur. Ik heb een aantal gemiste oproepen van Liene. Als ik de tuin in loop staat ze de was op te hangen, ze slaat een hand voor haar mond…Liene zegt dat ze dit niet trékt. ‘Ik weet het ook niet,’ zeg ik. ‘Het loopt een beetje mis.’

Hij ziet het licht en gaat weer naar een kliniek. Hij komt van de drank af. Hij gaat hardlopen en raakt weer in vorm. Af en toe heeft hij het heel moeilijk, maar voorlopig houdt hij het vol.

Het is geen rauw boek, wel een heel eerlijk boek. Het is geschreven in heel korte hoofdstukken en het boek telt krap 230 pagina’s. Je hebt het dus zo uit, maar dat kwam ook omdat ik het niet weg wilde leggen.