archiveren

Maandelijks archief: oktober 2023

Het varken Morin is deel twee van de verhalen van Guy de Maupassant en beslaat de jaren 1881-1882. Het recept is gelijk aan deel één, alleen zijn dit maar liefst 59 verhalen in 342 pagina’s. Dat zijn dus korte verhalen en dat leest lekker door. Ik heb mij er in ieder geval uitstekend mee vermaakt.

Een aantal zaken vallen op in deze bundel. Onze geliefde viervoeters komen er niet per se goed van af. In het eerste verhaal overleeft de hond het al niet en verderop wordt er nog een keffertje in een diepe mergelput gegooid. Niet alleen de viervoeters moeten er aan geloven, de dood speelt überhaupt een grote rol in dit deel. Van pagina 72 tot en met 96 leest u over een pastoor die een vrijend paartje vermoordt, een prostituee die een Pruisische militair naar zijn einde helpt en het trieste verhaal van de dood van een blinde man.

De auteur is ook niet te beroerd om zijn verhaal te beginnen met het duiden van de vrouw;

Bestaat er bij de vrouw een intenser gevoel dan nieuwsgierigheid? O, dat weten, dat kennen, dat aanraken van wat je hebt gedroomd? Wat doet ze daar niet voor? Een vrouw zal, als haar ongeduldige nieuwsgierigheid gewekt is, alle dwaasheden, alle onvoorzichtigheden, alle vormen van lef hebben, zal voor niets terugdeinzen.

Waarop een prachtig verhaal volgt van een vrouw die alle genoegens van Parijs wenst te ontdekken en dat ook gaat doen. Zo beschrijft hij het stadse leven, maar uitbundiger is hij nog in zijn natuurbeschrijvingen. Veel verhalen beginnen met het scheppen van een sfeer;

Het was in het jachtseizoen, op het kasteel van Banneville. De herfst was regenachtig en triest. De rosse bladeren ritselden niet onder de voeten, maar verrotten in de karrensporen, onder zware regenval.

Dat jachtseizoen en het jagen lijkt wel het thema van dit boek, dat komt nog vaak terug. Na zo’n natuurbeschrijving komen dan wat personen opdagen en vertelt één van hen het verhaal dat u gaat lezen, meermaals met de toevoeging dat het ‘waar gebeurd’ is.

Uiteraard ook waar gebeurd is het mooie verhaal van de Corsicaanse bandiet, de verschrikkelijke Sainte-Lucie. Maupassant laat u eerst kennis maken met de Corsicaanse natuur voor het verhaal wordt verteld over familie-eer en bloedwraak;

‘Wat een vreselijke gewoonte is die bloedwraak van jullie toch!’
Berustend antwoordde mijn metgezel: ‘Wat wil je? Je moet toch je plicht doen!’

Gaat u vooral lezen over de verrassende ontknoping van de zeekoetenjacht, of over de twee broertjes die in de regenput vallen. Over de man die jaloers is op het paard van zijn beminde, een verhaal dat voor niemand goed afloopt. Over de officier die weet dat hij geen verhouding moet beginnen, het toch doet en overal achtervolgd wordt door zijn maitresse, zelfs na haar zelfmoordpoging. Over (ik zei al, de dood is alom aanwezig) de dertienjarige jongen die zelfmoord pleegt of de levenslange liefde van een stoelenmatster.

Als ik mijn aantekeningen zo langs ga komt alles weer naar boven. Ik zie dan dat, naast de dood en de jacht ook de liefde, het huwelijk en ontrouw als thema’s genoemd mogen worden. Een patiënte zegt tegen haar dokter dat ze nooit zal begrijpen dat een vrouw haar man bedriegt. Daar denkt de dokter het zijne van;

Een vrouw kan pas hartstochtelijk beminnen na getrouwd te zijn geweest. Mocht ik haar vergelijken met een huis, dan zou ik bijna zeggen dat het pas bewoonbaar is als een echtgenoot het pleisterwerk heeft afgestoft.

Maupassant zat niet echt verlegen om een boude bewering. Het laatste verhaal is het titelverhaal en daarmee het langste verhaal van maar liefst 11,5 pagina. Ik verheugde mij al op een vrolijke afsluiter met een knorrend hoofdpersoon, maar daar dacht de auteur iets anders over. Gaat u het vooral lezen.

Vertaling; Hans van Cuijlenborg

De schrijver en dichter Jan Jacob Slauerhoff (1898-1936) gaat al een tijd met mij mee. Ik ken zijn verhalen, zijn romans, zijn reisbeschrijvingen en zijn gedichten. Ik wilde dan ook graag de biografie van Slauerhoff lezen die Wim Hazeu al in 1995 schreef, maar waarvan ik de uitgebreide en herziene editie uit 2018 heb gelezen.

Slauerhoff wordt in Leeuwarden geboren in een gezin van zes kinderen. Zijn gezondheid is niet geweldig, hij lijdt aan astma-aanvallen en gaat daarom regelmatig naar Vlieland, waar hij in de gezonde lucht bij familie kan bijkomen. In Amsterdam studeert hij geneeskunde waar hij de latere schrijver Simon Vestdijk ontmoet.

Hij heeft dan al een grote belangstelling voor literatuur en poëzie en dichters als Verlaine, Corbière, Baudelaire maar vooral Rimbaud beïnvloeden hem. Zelf schrijft hij ook al poëzie en zijn werk wordt soms in het studentenblad Propria Cures gepubliceerd. In die tijd is hij ook verloofd met Truus de Ruyter, maar die relatie zal geen stand houden.

Slauerhoff gaat namelijk naar zee, om een reis naar Bordeaux en Porto te maken. Die reis zou beslissend worden voor zijn toekomst. Hij is voorgoed verknocht aan het ontdekken van nieuwe plaatsen, de zee zelf en hij ontdekt in Porto de fado, de weemoedige zang waarvan zijn werk ook doortrokken zou raken.

Hij studeert af als arts en om zijn hang naar verre oorden te combineren met zijn studie wordt hij scheepsarts. Dat geeft hem ook tijd om te gaan schrijven en dichten. Het zorgt ervoor dat zijn werk gedompeld is in zijn ervaringen en dat onderscheidt hem van andere auteurs volgens journalist en dichter Herman van den Bergh;

Slauerhoff bemint de zee, niet voorzichig en met-de-rug-ernaar-toe als onze retorici, niet op een afstand extatisch als Kloos en niet steriel-bespiegelend als Verwey; hij ondergaat de zee als een volslagen wereld, met een “natuur”, een diepe, een onnaspeurlijke vegetatie, een haast metafysisch bestaan, een psyche waarvan alleen de gedichten de studie zijn…

Slauerhoff reist naar Batavia en vindt een betrekking als arts op de Java-China-Japan Lijn. Hij bevaart die route meerdere malen en raakt in de ban van China. Hij zal het allemaal in zijn oeuvre verwerken. Overigens wil hij niet als dichter op een schip bekend staan, hij neemt zijn werk als arts zeer serieus. Hij zorgt dat hij op de hoogte is van de laatste vakliteratuur, is voorkomend en beleefd naar patiënten en de bemanning loopt met hem weg. Hij wordt wel narrig als iemand aan boord ontdekt dat hij ook schrijft;

“Ik ben Slauerhoff, van dat boek en ik wil niet hebben dat ze hier utgestald liggen…Ik ben op een schip en een dichter en een kip, dat is de pest op een schip!”

Daar kon men het mee doen. Hij keert af en toe terug naar Nederland, neemt ook wel eens waar in een praktijk en heeft wat relaties, maar blijft vooral rusteloos. Uiteraard gaat hij weer naar zee, nu voor zes reizen naar Zuid-Amerika wat hem nieuwe inspiratie verschaft voor zijn werk. Zijn gezondheid blijft hem hinderen, hij loopt ook tuberculose op, dat hij zelf steevast als koorts en angina benoemt.

Terug in Nederland mengt hij zich ook in het Nederlandse schrijversklimaat. Hij raakt bevriend met E. du Perron en bezoekt hem op diens kasteel in Gistoux, België. Hij publiceert romans en gedichten en dat levert uiteraard kritieken op en niet altijd positieve. Een achterneef van Slauerhoff schrijft zelfs;

Dat Slauerhoff de sfeer van schepen en zeelieden op een onnavolgbare wijze heeft beschreven, maar dat hij over navigatie, tuigvoering, meteorologie en andere zeemanszaken schreef ‘met een zodanig negeren van het ambacht van de vaart ter zee, dat het geen wonder is dat de schepen in z’n gedichten en verhalen vergaan.’

Overigens was die kritiek niet terecht want Slauerhoff was goed op de hoogte. Ondertussen vindt hij ook geluk in de liefde en trouwt hij met een danseres, Darja Collin. Darja raakt in verwachting maar een zoontje wordt helaas dood geboren. Slauerhoff heeft nog altijd geen rust, maakt reizen naar Afrika en houdt zelfs een tijd een praktijk in Tanger, Marokko aan. Zijn huwelijk zou dan ook geen stand houden. Hij schrijft veel met vrienden en collega’s en is soms onhebbelijk of zoekt het conflict op. Dat levert hem ruzie op Jan Greshoff en later ook met E. du Perron. Met de eerste wordt het uitgepraat, met de tweede komt het niet meer goed.

Dat had wèl gekund want respect was er wel, ware het niet dat hij naast zijn astma en tuberculose ook nog malaria opliep. Dat werd hem allemaal teveel en zijn gezondheid liet hem definitief in de steek. Oud zou hij niet worden, hij overlijdt in een rusthuis in Hilversum op 38-jarige leeftijd.

De biografie is een dik boek van 748 pagina’s en leest prima door. De auteur wisselt zijn chronologische verhaal af met een paar intermezzo’s waarin hij dieper ingaat op een aantal facetten van Slauerhoff, zoals diens opiumgebuik of beruchte slordig- en onvoorzichtigheid:

Die nonchalance bleek ook uit het feit dat de dokter een lucifer aanstak om in de tank van de auto te kijken of er nog benzine in zat.

Het heeft mij in ieder geval dichter bij de mens Slauerhoff gebracht, waarvan ik de gedichten nog heel regelmatig lees en waarmee ik ook wil afsluiten, met het laatste deel van zijn gedicht In memoriam mijzelf;

Ik deins niet voor de grens,
Nam afscheid van geen mensch,
Toch heb ik nog een wensch,
Dat men mij na zal geven:
‘Het goede deed hij slecht,
Beleed het kwaad oprecht,
Hij stierf in het gevecht,
Hij leidde recht en slecht
Een onverdraagzaam leven.’

Een tuin in de winter is een Privé-domeindeel zonder veel pretenties. Het is geschreven door schrijfster Anna Enquist en gaat over haar herinneringen aan Gerrit Kouwenaar.

Het boek telt maar 161 pagina’s en veel staat al beschreven in de biografie die ik over Kouwenaar las, maar dat kon Enquist niet weten toen zij dit boekje schreef;

Waarom schrijf ik dit allemaal op? Omdat hij er niet is. Omdat niemand meer over hem schrijft. Omdat ik hem mis. In mijn hoofd bestaat dat verwaarloosde huis in Amsterdam nog met Gerrit erin, het rare keukentje waarin nooit iets veranderd mocht worden, want het was door een wereldberoemde architect of meubelkunstenaar ontworpen, de stapels post rondom op de vloer, de stoelen waarin je achteroverviel en waaruit je niet meer overeind kon komen – ik zou er zo naar toe kunnen rijden, aanbellen, de trap op klimmen.

De wens is begrijpelijk, van een biografie was nog geen sprake. Uiteraard gaat het over hun eerste ontmoeting waarin het zo klikte. Er werd zelfs gefluisterd over een verhouding maar dat was niet aan de orde;

Ik denk dat ik al snel een ‘goede dochter’ ben geworden, een volwassen kind dat veel wist van ziektes en akelige kwalen, medisch en psychologisch fijn op de hoogte. Een zorgzaam kind met ongeveinsde belangstelling voor zijn werk.

Enquist is afgestudeerd als psychoanalytica en doelt daarop in bovenstaand fragment. Het gaat over haar herinneringen aan Kouwenaar en omdat zij ook gedichten schrijft konden ze daar eindeloos over doorpraten. Hoe bouw je de constructie op, waar plaats je de witregels, hoe ga je om met interpunctie, uit welke woordenschat haal je de bouwstenen. Het geeft een inkijkje in de werkwijze van Kouwenaar;

Hij leerde mij dat in verzen van steeds drie regels met witregels ertussen die drie verbonden regels iets afgeronds moeten weergeven en dat dat moeilijk is. Paren van twee regels zijn nog moeilijker.

Het boekje gaat met reuzenstappen door het leven van Kouwenaar heen en de ziekte van zijn vrouw Paula speelt er een grote rol in. Paula moet vanwege haar Alzheimer opgenomen worden en dat zorgt zowaar voor een verstoring in sommige vriendschappen die Kouwenaar heeft. Het verzorgingshuis liet veel te wensen over en Kouwenaar deed er niets aan, ook al was het geld er wel. Enquist;

Gerrit kon niet ingrijpen in Paula’s situatie. Onmacht, weerzin, zuinigheid? Hij aanvaardde de toestand zoals die op dat moment was en voorvoelde misschien wel dat het niet lang zou duren. Hij deed zijn plicht door elke dag te komen, hij voelde zich gesteund door de vrienden die Paula bezochten en verdroeg de ellende tot het einde.

De sociale onhandigheid die Fortuin al in zijn biografie beschreef wordt hier tastbaar als de dochter van Enquist en haar man op jonge leeftijd komt te overlijden. Kouwenaar komt niet naar de begrafenis maar blijft in Frankrijk;

Toen hij terug was in Nederland zagen we hem natuurlijk weer. Het was veranderd. Ook dat was veranderd. Ik zat daar wel, in Gerrits huiskamer, maar ik zei niets. Er was een sluier opgehangen tussen ons. Gerrit kon heel moeilijk praten over ons verlies, en dat gaf mij wel eens het idee dat hij het zich niet realiseerde. Dat was niet zo, ik begreep later van anderen dat hij er wel degelijk aan dacht en dat hij zich grote zorgen over ons maakte.

De vriendschap blijft in stand en Enquist en haar man zien van nabij de ongemakken erin sluipen als Kouwenaar met zijn gezondheid gaat tobben. Ze merkt dat hij het niet kan verdragen dat hij niet meer kan schrijven. De troost van het voltooien van een gedicht was hem ontzegd. Het wrange is dat de troost die zijn werk anderen bood hem niets zei, het ging hem om het verlies van zijn eigen ambachtelijkheid;

Dat die luie lezers vervolgens zijn gedichten gebruikten als pleisters op hun eigen wonden interesseerde hem niets, daar ging het helemaal niet om.

Het is te prijzen in Enquist dat ze hem niet in de steek lieten. Ze spraken met Kouwenaar over euthanasie, maar daar schrok hij toch voor terug. Hij hield het vol tot zijn zoon overkwam om hem nog eens te spreken en stierf daarna. Een kort boek met veel bekende feiten, maar als u een beetje bekend bent met het verhaal is zo’n nieuwe invalshoek altijd mooi om te lezen.

Je hoeft geen dik boek te schrijven om een goed boek te schrijven, zo bewijst Tim Krabbé met zijn boek Het gouden ei. In 67 pagina’s gaat het over eenzaamheid, de machtsverhoudingen in een relatie en het gevoel opgesloten te zitten. Bovendien kent het hele verhaal een spanningsopbouw waardoor het boek niet weg te leggen is. Hoe gaan we dit nu vertellen zonder spoilers weg te geven? Een poging dan.

Rex Hofman en Saskia Ehlvest rijden over de Autoroute du Soleil naar hun Franse vakantiebestemming. Dat levert al een mooie openingszin op;

Gelijkmatig als ruimteschepen bewogen de cabines vol toeristen zich over de lange brede weg naar het zuiden.

Omdat de benzinemeter stuk is moeten ze op tijd gaan tanken. Dat is belangrijk, want in Italië zijn ze een keer gestrand. Rex ging toen benzine halen en Saskia heeft angstige uren alleen doorgebracht, het leidde zelfs tot totale paniek. De beklemming van het alleen zijn in die kleine auto deed haar denken aan haar nachtmerrie over het gouden ei;

Toen ze klein was had ze eens gedroomd dat ze opgesloten zat in een gouden ei dat door het heelal vloog. Alles was zwart, er waren niet eens sterren, ze zou er altijd in moeten zitten, en ze kon niet doodgaan. Er was maar één hoop. Er vloog nog zo’n gouden ei door de ruimte, als ze tegen elkaar botsten zouden ze allebei vernietigd zijn, dan was het afgelopen. Maar het heelal was zo groot!

Op tijd tanken dus. De relatie tussen Rex en Saskia is prima, maar Rex staat zichzelf wel gedachten toe over haar die verder gaan dan de plagerijen waarmee hij haar soms treft. Die plagerijen verdraagt ze, ze sluiten altijd vrede. Er wordt getankt en Saskia gaat nog wat drankjes halen.

Rex wacht tot ze terugkomt, maar dat duurt lang. Te lang. Er zijn allerlei redenen waarom ze even kan blijven hangen in zo’n winkel, maar uiteindelijk gaat hij kijken. Saskia is nergens te vinden. Mensen hebben haar gezien, ze is naar buiten gelopen met drankjes en ineens lijkt ze van de aardbodem verdwenen.

We maken een tijdsprong van acht jaar en Rex is op vakantie met zijn nieuwe vriendin Lieneke in Italië. Rex is in de sociale omgang weinig veranderd. Hij heeft het gelijk graag aan zijn zijde, wil winnen met computerspelletjes van de lokale jeugd en met badmintonnen van andere toeristen. Hij wil ook trouwen met Lieneke, maar weet dat hij Saskia niet vergeten is. Lieneke vraagt hem ernaar;

‘Hoop je wel eens dat ze terugkomt?’
‘Nee. Maar ik stel het me wel eens voor. Dan voel ik altijd een soort teleurstelling. Alsof ik die acht jaar voor niets zou hebben geleefd. Ik zal je iets heel goedkoops zeggen: als ze terugkwam zou ik bij jou blijven. Maar als ik terug mocht naar dat benzinestation dan zou ik dat doen.’

Het zijn eerlijke gesprekken en Rex kan niet anders dan eerlijk zijn over wat hem toch bezig houdt, want ook hij heeft nachtmerries over Saskia’s gouden ei; ‘Gáhd, gááhd! Het gouden ei!’

Dan verschuift het verhaal ineens naar het verleden. Raymond Lemorne is een Franse jongen en zit in 1950 alleen op een balkon in Dijon. Hij is dol op scheikunde en wil leraar worden in dat vak, maar voorlopig zit hij alleen met zijn gedachten op dat balkon en kijkt naar beneden naar het gladgeschoren gazon.

‘Als ik eens sprong?’

…dacht Raymond. Hij zou niet weten hoe dat was tenzij hij het probeerde. Het duurt eenentwintig jaar voor er weer zo’n Gordiaanse gedachtenknoop bij Raymond opkomt.

Ondertussen kan Rex in Nederland Saskia toch niet vergeten en hij zet een advertentiecampagne op in Frankrijk om meer te weten te komen, ook al is het zo lang geleden. Hij wordt benaderd door paragnosten en privé-detectives, Saskia zou ergens in een apotheek werken, zelfs de chauffeur van de vrachtwagen die bij het benzinestation stond schrijft hem, maar het haalt niets uit.

Tot hij, bij het postkantoor, in het Frans aangesproken wordt door een rijzige goedverzorgde heer. Hij kan hem meer vertellen, maar er zit een voorwaarde aan vast.

Hier stop ik met de samenvatting, gaat u vooral zelf de rest lezen. Het is een beklemmend en goed geschreven verhaal waarin eenzaamheid en machtsverhoudingen belangrijk zijn en waarin misschien de conclusie is dat de mannelijke hoofdpersonen niet eens zoveel van elkaar verschillen in gedachten. Wel in de uitvoering ervan.

Na de biografie is het lezen van de verzamelde gedichten van gerrit kouwenaar haast een must. Geheel in zijn stijl schrijven wij ook de titel en de auteursnaam met kleine letters.

Net als die van Lucebert liggen de gedichten van kouwenaar mij op één of andere manier. Hun werk is niet makkelijk, niet snel te begrijpen en je moet ze vaak lezen om er iets van te maken, maar ze zetten de bovenkamer flink aan het werk en daar houd ik van.

Omdat veel gedichten in de biografie worden besproken is het voor een deel ook een feest der herkenning. Deze uitgave van een kleine 900 blz., inclusief een nawoord van samensteller Mirjam van Hengel, is gebaseerd op zijn gebundelde dichtwerk, maar bevat ook gedichten die hij schrapte, zodat een volledig beeld van zijn oeuvre ontstaat.

Waarom spreekt zijn werk mij zo aan? Dat is zijn vaak ongrijpbare taalgebruik, hoewel we dit ook weer niet moeten overdrijven. Uit een gedicht als twee herfsten kan men de hongerwinter waarschijnlijk wel destilleren;

Het lekker eten verzuurt
het duurzame eten bederft op de vliering
het najaar drupt in de serre op tafel / liefste waar is
die bonte verkleurde rantsoenkaart

in de krop nog wat vochtige korrels
voor als straks
de hemel op het erf valt

hopelijk halen althans de kinderen
het voorjaar-

Let op het gedachtenstreepje achteraan het gedicht. Dat is karakteristiek voor zijn werk. Het geeft het gedicht de suggestie van een open einde. Een ander kenmerk is het gebruik van het woord ‘men’. Kouwenaar schept zo afstand, hoewel hij het in later werk weer wat los liet. Eén van zijn beroemdste gedichten begint er mee en vormt de titel van zijn biografie, men moet.

Men moet zijn zomers nog tellen, zijn vonnis
nog vellen, men moet zijn winters nog sneeuwen

men moet nog een kuil graven voor een vlinder
het ogenblik ruilen voor zijn vaders horloge –

Bij het lezen van zijn werk houd ik steeds in gedachten dat ieder woord er toe doet voor kouwenaar. Hij kon een gedicht lang laten liggen of eindeloos zoeken in zijn uitgave van Het juiste woord, zijn ‘Betekeniswoordenboek der Nederlandse taal’. Het is mooi om zijn ontwikkeling aan de hand van zijn gedichten te volgen. Zijn vroege werk dat prima te volgen is, de groei tot een Vijftiger met zijn hermetische taalgebruik tot het late werk waarin hij het gemis van zijn vrouw Paula onbehoorlijk mooi weergeeft. Het leidt tot zijn prachtige gedicht totaal witte kamer;

Laten wij nog eenmaal de kamer wit maken
nog eenmaal de totaal witte kamer, jij, ik.

dit zal geen tijd sparen, maar nog eenmaal
de kamer wit maken, nu, nooit meer later


Het is één van zijn meest intieme gedichten en de titel van een prachtige documentaire over kouwenaar die hier te zien is. Het verwijst naar een kamer in hun Franse huis waar ze zo gelukkig waren. Hij heeft het ook over het gemis van dat geluk, of over de ‘ongezelligheid’ als er iemand wegvalt waar je zo lang mee hebt geleefd, in zijn gedicht niet geschreven;

je bent zo volledig alom afwezig, zozeer
in verhangen kleren onteeuwigd

Nu merk ik dat de voorbeelden die ik citeer geen goed beeld geven van zijn wat lastiger werk en dat wil ik u ook niet onthouden. Een greep uit zijn gedicht vlak om de hoek;

Hinnikend de zeer blinde
hinkstapsprong van pupillen / bij wijze
van gillen / taal roept
in een hoekige krimpende kamer een piep-
jonge stokoude ochtend vlak
om de hoek
op

hondshoge varens bramen ter grootte
van latere kogels, zonderling zichtbaar
twee paar dode
stevige robinsons voor vaders en zonen
drukkend het mos
der onzalige bossen

Dat is wat andere koek maar laat u zich er niet door afschrikken, er zitten echt prachtige vondsten tussen en hij valt zelden tot nooit in herhaling, hoewel hij concrete beelden als brood, vlees en tafel soms laat terugkomen. Het belette de heer J.F. Turk uit Almelo destijds niet zijn ongenoegen kenbaar te maken over de vondsten van kouwenaar, die ook kamer schreef;

Het grote oor van de lucht
het grote orgel van het licht
de mond mondt in de kamer

hoe onverklaarbaar komt de hitte
als vogelzaad binnen
het bloed van deze kamer

Nu had de heer Turk het gedicht talloze malen gelezen maar bleef toch met een paar vragen zitten:

De eerste twee regels kan ik inkomen. Een kamer te zien als een groot oor van lucht en als orgel van licht is te bevatten. De derde regel opent een serie van raadselen, die mijn geest niet kan bevatten: 1. Welke mond mondt in de kamer? 2. Is vogelzaad altijd zo heet? 3. Ik heb alleen op het abbatoir, in de doktersspreekkamer en in het crematorium van een concentratiekamp bloed gezien, maar nog nooit in een door vogelzaad verwarmd vertrek.

Herkenbaar? Natuurlijk, niet alles is te begrijpen maar dat maakt het voor mij des te interessanter. Er is heel veel meer te vertellen over zijn werk. Leest u vooral de prima duiding van zijn gedichten de laatste dagen van de zomer en stilleven van collega-blogger Danny Habets of lees wat van zijn gedichten met toelichting op de site van Frank Verhallen (even zoeken naar week 25 uit 2017). Maar eigenlijk; koop zelf de biografie en zijn gedichten, u kunt er jaren mee vooruit.

Gerrit Kouwenaar was ik al tegengekomen in boeken over Remco Campert en Lucebert, zijn medestrijders in De Vijftigers, de literaire stroming die vond dat het allemaal anders moest.

men moet (jawel, geen hoofdletters) van Arjen Fortuin is de biografie van gerrit kouwenaar (jawel, weer geen hoofdletters) die wellicht niet de definitieve biografie is van deze dichter. Ook Kouwenaar’s vriend Wiel Kusters is net met een biografie over Kouwenaar gekomen met de titel Morgen wordt het voor iedereen maandag. Het is zelfs het eerste deel dus wie weet wat er nog komt.

Ik koos echter voor de biografie van Fortuin omdat ik diens eerdere biografie over Geert van Oorschot goed geschreven vond en dat geldt ook voor dit boek. Het telt ruim 500 pagina’s en het leven van Kouwenaar wordt chronologisch gevolgd. Vaak opent Fortuin een hoofdstuk met het leven van een bepalende persoon in Kouwenaar’s leven, wat verschillende perspectieven oplevert. Het leest allemaal erg prettig door.

Taal was er al vroeg in het gezin Kouwenaar. Gerrit groeide op met een oudere zus en broer en het hele gezin was dol op nonsensrijmpjes. Woorden waren immers gratis speelgoed, dat altijd ter beschikking stond van gezinsleden die zich wilden amuseren. Een gezonde instelling, lijkt mij.

Kouwenaar gaat dan ook schrijven en maakt al vroeg zijn prozadebuut. De oorlog gooit roet in het eten en hij wordt vanwege betrokkenheid bij illegale tijdschriften opgepakt en zit een half jaar vast. Het zou een grote invloed op hem hebben.

Na de oorlog onmoet hij Lucebert en herkent onmiddelijk een geestverwant. De beide dichters vullen elkaar aan en zoeken aansluiting met een andere experimentele groep, de Cobragroep van onder meer Karel Appel en Corneille. Toch komt het succes niet aanwaaien. Het werk van Lucebert en Kouwenaar wordt bekritiseerd door onder meer Willem Frederik Hermans. Ook Godfried Bomans en uitgever A.A.M. Stols zijn kritisch en betogen dat de zogenaamde ‘vernieuwing’ niet tot hen doordringt.

Toch komen er langzamerhand publicaties. Van Remco Campert, Simon Vinkenoog, Paul Rodenko, Hans Andreus, Jan Hanlo, Gerrit Kouwenaar en vooral van Lucebert;

Op de bagagedrager van het wonderlijke genie Lucebert reden de andere jongelingen de literaire wereld in.

Gedichten schrijven is geen vetpot en Kouwenaar had wat succes met drie romans. Om den brode ging hij ook vertaalwerk doen en daar zou hij zelfs prijzen voor krijgen. Hij bleef het lange tijd doen. Toch beschouwt hij zichzelf primair als dichter en hij wil zich losmaken van De Vijftigers. Zijn gedichten worden nog niet omarmd door het grote publiek en zelfs critici als Kees Fens, die zijn werk waarderen schrijven;

‘De poëzie uit de jongste dichtbundel van Gerrit Kouwenaar…is moeilijk toegankelijk. Na lezing en herhaaldelijke lezing blijft er voor de lezer veel gesloten. Nu is dat niet zo bezwaarlijk: er zijn verzen die pas na jaren hun laatste woord spreken en sommige doen het nooit.’

Er staan talloze voorbeelden in het boek en op het eerste gezicht lijkt het lastige poëzie, maar Fortuin weet prima uit te leggen hoe Kouwenaar te werk gaat en hoe die werkwijze verandert. Waar Kouwenaar eerst veel gedichten schreef en er een paar goede uitkoos, zou hij later minder gedichten schrijven waar hij eindeloos aan kon peuteren om een woord goed te krijgen. En dat zijn werk lastig te begrijpen is? Hij zegt er zelf over;

‘dat wat niet in drie minuten was gemaakt, ook niet in drie minuten begrepen kan worden.’

De successen zouden komen en de prijzen ook. Kouwenaar was nooit erg openhartig over zijn privéleven maar ook dat komt ruimschoots aan bod. Zijn relaties, zijn zoon Marnix en diens verslavingsproblematiek, zijn vriendschappen met Lucebert, Remco Campert, Hans Faverey, Anna Enquist, Wiel Kusters en al die anderen die zich in het literaire landschap bewegen. Het gaat over zijn huis in Frankrijk dat hij met zijn vrouw Paula betrok en de beroemde ‘witte kamer’ waarin hij werkte en waarover hij dichtte. Die witte kamer zou onlosmakelijk verbonden worden aan de nagedachtenis van zijn vrouw Paula.

Want Kouwenaar zou haar en vele vrienden overleven. Hij werd 91 jaar en overleed in 2014, waar Remco Campert zou overblijven als laatste van De Vijftigers. Hij overleed in 2022, 92 jaar oud.

De biografie heeft mij veel bijgebracht over de dichter Kouwenaar en de mens Kouwenaar. De mens was niet altijd even makkelijk. Niet als vader en niet voor zijn vrienden. Hij kon tijden niets van zich laten horen als vrienden hem nodig hadden. Hij verontschuldigde zich dan wel. Het was ook geen desinteresse, het was schroom en onhandigheid. Fortuin;

Maar naast die mopperaar bestond de sociale Kouwenaar, de eter en drinker die tot diep in de nacht het hoogste woord kon hebben, die met Paula in Frankrijk elk zomerweekend wel andere vrienden te logeren had. De man die zich verlustigde in ‘een grapje dat mag’, in running gags en woordspelingen die buiten de literaire conventies vielen – een man die speels kon zijn.

En een man die een bijzonder oeuvre heeft nagelaten dat ik door dit boek al deels heb leren kennen, maar waar ik mij nog meer in ga verdiepen.

Het boek De Rijn van Hans Jürgen Balmes zet het bekende Reisje langs de Rijn van zanger Louis Davids in een heel ander perspectief. Het is de Biografie van een rivier waarvan ik er over de Donau ook al één las, die mij zeer beviel. Omdat ik een paar jaar terug de mooie serie Langs de Rijn heb bekeken die acteur Huub Stapel over deze rivier maakte was ik erg benieuwd naar dit boek.

Deze Rijnbiografie volgt in grote lijnen de loop van de rivier, maar maakt allerlei uitstapjes. Net als in de Donaubiografie is deze reis een interessante mix van de geschiedenis van de rivier en haar loop, de geschiedenis van het gebied dat zij doorkruist, wetenschappelijke en geografische informatie, geeft het reisimpressies en is er meer, want Balmes staat ook stil bij schrijvers, dichters en schilders die de Rijn opnamen in hun werk.

Voordat we lezen over de bron van de Rijn is er een uitgebreid verhaal over de Messelgroeve aan de Rijn in de Duitse deelstaat Hessen. Het is Unesco werelderfgoed omdat het de rijkste fossielenvindplaats ter wereld is met overblijfselen uit het Eoceen, zo’n 56 tot 34 miljoen jaar geleden. Vooral de kleine dwergpaardjes spreken tot de verbeelding.

De bron van de Rijn is niet echt één plek, maar twee. In de Zwiterse Alpen voegen twee bronrivieren, de Voor-Rijn en de Achter-Rijn zich samen tot de Rijn. Omdat de Voor-Rijn de langste is wordt de lengte van de Rijn vanaf die rivier gemeten.

Vanaf hier begint Balmes met allerlei waarnemingen die hij zelf doet en zo komt hij op de napjesstenen. Ik had er nooit van gehoord, maar het zijn stenen met gaten erin die door mensen blijken gemaakt. Je vindt ze overal (niet alleen langs de Rijn overigens) en ene Anselmo Gandola heeft er zijn levenswerk van gemaakt om uit te zoeken waar ze voor dienen. De stenen blijken met elkaar verbonden en gaat u vooral het verhaal erachter lezen.

Balmes geeft ook gewoon de mooie plekken aan langs de Rijn en doet dat soms heel praktisch door met zijn kano over de Rijn te varen. Het loont de moeite om de plaatsen op te zoeken op internet. Ik wil nu zeker eens naar Stein am Rhein waar de Rijn uit de Bodensee komt, naar Bingen, naar Schaffhausen waar de grootste Rijnwaterval zich bevindt en naar de prachtige omgeving van Bacharach. Die praktische informatie lardeert hij rustig met bespiegelingen over Ovidius, Plinius en Leonardo da Vinci;

Het water ‘vindt geen rust’ volgens Leonardo da Vinci, ‘tot het zich heeft verenigd met zijn element, de zee, waar het, niet langer gehinderd door de wind, tot rust komt en over zijn gehele oppervlak kan ontspannen.’ De rusteloze reis van de Rijn naar zee begint: Da Vinci’s eeuwige kringloop draait nog altijd rond.

Ook staat Balmes uitgebreid stil bij de artiesten die de Rijn hebben vastgelegd. De Engelse schilder J.M.W. Turner (1775-1851) is bekend om zijn romantische schilderijen en wordt veelvuldig aangehaald, maar ook de Nederlander Jan Hackaert (1628-1685) heeft de Rijn en omstreken vastgelegd. Niet zozeer uit artistieke overwegingen alswel om nauwkeurige topografische schetsen te maken voor Hollandse kooplieden. De weg langs de Rijn stond in de zeventiende eeuw bekend als de ‘Via Mala’, een slechte weg, en via de schetsen van Hackaert informeerde men zich over de situatie.

Balmes staat uitgebreid stil bij de vogels en vissen van de Rijn. De zalm was vroeger alom aanwezig maar is lange tijd weggeweest en komt weer terug. Daar zijn wel allerhande kunstgrepen voor nodig zoals vistrappen om de zalm op zijn paaigronden te krijgen. Overigens is de Rijn sinds tijden niet zo schoon meer geweest, onder meer door de aanleg van allerlei waterzuiveringsinstallaties. Er hebben zich verschillende milieurampen voorgedaan waarvan de Sandozramp in 1986 één van de ergste was. Er kwam bluswater met twintig ton gif de rivier in en het zorgde ervoor dat de rivier van Bazel tot Mainz biologisch dood was. Tot in Rotterdam kleurde het water rood.

Verder wilt u lezen over de leisteenmijnen, de loodsen op de Rijn, de oorlogsverhalen over de kampen en over het schrijnende verhaal van de Kornsandmoorden, de Joodse mikwe of ritueel bad in Speyer en de verhalen over uitgestorven zeekoeien en olifanten die in de omgeving hebben geleefd. Het zorgt voor een zeer afwisselend verhaal.

Ook legendes en romantiek worden niet vergeten zoals de verhalen rondom de Loreley, de grote rots bij de scherpe bocht in de Rijn waar een vrouw met betoverende stem met zevenvoudige echo iedere boot naar de kelder joeg. Zo zakken we de Rijn af tot we in Nederland komen. Waar de Rijn tot nu toe de Rijn heette, wordt het nu anders;

Na de Duits-Nederlandse grens splitst hij zich in de Nederrijn en de Waal. De IJssel heeft zich nog niet zo lang noordwaarts naar zijn IJsselmeer afgesplitst, of de Nederrijn verandert al in de Lek. De Waal, die zich bij Woudrichem mengt met Maaswater uit de Afgedamde Maas en verder stroomt als de Boven-Merwede, komt uit in het Hollands Diep, dat op zijn beurt uitkomt in het Haringvliet. Via de Beneden-Merwede, die zich nu opspiltst in de Oude Maas en de Noord, die samen met het Lekwater de Nieuwe Maas dwars door Rooterdam vormt, stromen we de Nieuwe Waterweg in, die dan eindelijk bij Hoek van Holland uitmondt in de Noordzee. De rivier is al vaak van naam gewisseld – de Rijn mondt uit onder pseudoniem.

Geografisch allemaal correct en het is leuk dat Balmes het stiekem toch de Rijn blijft noemen. Een zeer onderhoudend boek van 481 pagina’s.

Vertaling; Elbert Besaris