archiveren

Maandelijks archief: juni 2014

Afbeelding
Paddeltje, Pieter Straat, De Drie Matrozen van Michiel de Ruyter, De scheepsjongens van Bontekoe, ik heb ze in mijn jeugd allemaal verslonden. Daarom moest ik natuurlijk De ondergang van de Batavia van Mike Dash lezen. Michaël Zeeman zei het al, dit is het definitieve jongensboek voor volwassenen. Hij noemt het ook een ontluistering. Daar ben ik het niet mee eens, ik kom er op terug. Het is het beroemde en zeker de zwartste bladzijde in de geschiedenis van de Vereenigde Oost-Indische Compagnie.

De Batavia gaat op reis naar Indië om winsten te maken voor de Heren Zeventien. Aan het hoofd staat Francisco Pelsaert, de opperkoopman, met als tweede man Jeronimus Cornelisz, een gefailleerde apotheker. Bij West-Australië lijden ze schipbreuk op het koraalrif van de Houtman Albrohos, de huidige Wallabi-riffen. De overlevenden kwamen aan land op kleine eilandjes met weinig tot geen beschutting en dito voorraden. Pelsaert ging water zoeken met zo’n veertig man maar voer door naar Batavia. De tweede man, Cornelisz nam de leiding over de achterblijvers. Daar begon ook de nachtmerrie.

Nu was Jeronimus Cornelisz al bij vertrek geen fris heerschap. Hij was een aanhanger van Jan van Batenburg. Dat wil zeggen dat hij de overtuiging aanhing dat het kwaad niet bestaat en dat alle handelen met instemming van God gebeurt. Dat idee gaf hem nogal wat vrijheid. Aan boord probeerde hij al een muiterij voor elkaar te krijgen De schipbreuk voorkwam dat, maar het idee bleef. Zodra hij gered zou worden, zou hij het schip kapen, buit maken op andere schepen en zich ooit in weelde ergens terugtrekken.

Voorlopig zat hij met veel monden die gevoed moesten worden en weinig voorraad. Dus moest hij van mensen af. Hij stuurde Wiebbe Hayes met wat manschappen naar een nabijgelegen eiland om bronnen te zoeken. Met het idee hen te laten verhongeren. Alleen, Hayes vond bronnen en verwonderde zich dat, na het ontsteken van zijn bakens, hij niet werd opgehaald.

Onder de achtergeblevenen ging Cornelisz meedogenloos tekeer. Hij verzamelde medestanders die een eed van trouw aan hem moesten afleggen. Een aantal vrouwen werden apart gehouden ‘ter algemene beschikking’, vele anderen liet hij afslachten. Zieken, nuttelozen, kinderen en vrouwen, ze werden verdronken of doodgeslagen.

Uiteindelijk kwam Pelsaert vanuit Batavia terug. Wiebbe Hayes heeft Cornelisz inmiddels gevangen genomen, waardoor er recht gesproken kan worden.

Een gruwelijk verhaal en ik zal de details niet citeren. Lees daarvoor het boek maar. Dat kan, omdat er uitgebreide verhoren zijn geweest en alles tot in detail is opgeschreven en bewaard gebleven. Dat vind ik ook de grote kracht van dit boek. Naast de verklaringen heeft Dash een zeer uitgebreid bronnenonderzoek gedaan en is op reis gegaan naar de plaatsen waar het gebeurde. Hij schetst niet alleen het verhaal, hij zet het neer in het tijdsbeeld. Zo leer je over het apothekerswezen in Nederland, zie je 17-eeuws Haarlem tot leven komen, wordt er precies uitgelegd hoe zo’n schip in elkaar steekt en wat de ontberingen waren en ga zo maar door. Dat is wat Zeeman bedoelde met ‘ontluisterend’. Hij noemt het een schoolmeester die urenlang door kan praten voor een oude kaart. Ik houd daar van. Dash gaat na wat er van wie is geworden. Hij doet ook aannames en veronderstellingen, maar benoemt en onderbouwt ze in de zeer uitgebreide toelichtingen achterin het boek.

Als je zo ver gaat om zelfs de hypotheekboeken van Tietjerksteradeel na te pluizen (Cornelisz kwam uit Friesland), of het verband nagaat tussen ontbindende lichamen en de toenemende plantengroei op de riffen (een massa van vergane wortels en 1% menselijk vet) dan ga je heel ver. En leer ik dus heel veel bij.

Er valt onnoemelijk veel meer te vertellen. Zoals over de schedel van één van de slachtoffers, vermoedelijk Hendrick Denys, die nu in het Western Australian Museum ligt, een deel van het schip dat is gereconstrueerd in datzelfde museum en het project in Lelystad om een replica van de Batavia na te bouwen. Het komt allemaal voorbij in één van de meest fascinerende boeken die ik ken.

Vertaling: Tinke Davids

Image
Hoewel Henry Roth 89 jaar werd, schreef hij maar een paar werken, waarvan dit boek, Noem het maar slaap, ooit eens op een lijst heeft gestaan van Most Neglected Books (Symposium The American Scholar, 1956). Ik weet niet of dat nu ook nog opgaat, ik hoor er eigenlijk weinig van. Ten onrechte, het is een prachtig boek. Ik ben het tegengekomen in Maarten ’t Hart’s bundel De som van misverstanden, en citeer hieronder af en toe vrij naar hem.

Het is het verhaal uit het jonge leven van de Joodse David Schearl. Het beschrijft drie jaar uit zijn jeugd, van zes tot negen jaar, als hij met zijn moeder van de boot komt in de haven van New York, in het jaar 1907. Ze worden opgehaald door de vader, een paranoïde, kwade, maar ook tragische figuur. Iemand die het moeilijk vindt een bestaan op te bouwen in de arme buurten van New York. De geladen sfeer als vader thuis komt hangt door het hele boek over het verhaal;

En toen zijn vader thuiskwam, kwam hij weer alleen binnen. Zijn aanblik die avond was schrikwekkend. Nooit, zelfs niet op de avond toen hij David geslagen had, had hij zo’n dodelijke, zo’n electrische woede uitgestraald. Het was alsof zijn hele lichaam smeulde, een sterke, kloppende, klonterende uitstraling stroomde uit hem, een donkere, verterende damp die nog des te angstaanjagender was omdat David voelde hoe dun de atmosfeer was waarin de schrikwekkende vulkaan zat opgesloten.

Weer geen gezellige avond. Als de zus van David’s moeder, de volle Bertha komt logeren, krijgt vader wat tegengas. Bertha vindt een vrijer en begint een snoepwinkel. David bezoekt de ‘cheder’, de Joodse school waar een strenge rebbe het uiteindelijk toch in hem ziet zitten. Hij maakt vrienden, verliest ze ook weer en doet zijn eerste sexuele ervaring op (‘vies spelen’).

Het lijken alledaagse dingen maar er zit een duidelijke structuur in het boek. Van de vier delen gaat het eerste duidelijk over David en zijn moeder Genya. De twee hebben een hechte band en verweren zich gezamenlijk tegen vader. Vader’s collega, Luter, wil meer van Genya en probeert haar te verleiden tot ontrouw. In het tweede deel voert tante Bertha de boventoon. In een gesprek met Bertha hoort zij over een affaire van moeder met een organist in het verleden. Het derde deel gaat voornamelijk over de Joodse identiteit door het bezoek van David aan de ‘cheder’. In het laatste deel komt alles samen. De rebbe hoort over de affaire van David’s moeder en confronteert haar ermee, vader hoort het aan en draait door en de finale is een feit. Roth weet met korte, krachtige zinnen of flarden daarvan mooi een sfeer neer te zetten, in dit geval de verwarring van David als hij wegrent na een ruzie;

…Kan niet gaan! Kan niet! Pijn! Ow! Mamme! Mamme! Bang keek hij over zijn schouder, zijn ogen gleden naar boven…Is nog niet! Ow! Vechten nog! Hij! Wat doet hij! Mamme! Mamme! Hij slaat! Ow! Kan niet hollen! Ergens heen! Blijf hier! Vindt! Kijk! Wacht tot…Wacht! Wacht! Bang! Verstop! Ergens heen…Waar?

Het verdient overigens aanbeveling om de Nederlandse versie te lezen, omdat de oorspronkelijke versie vol staat met Amerikaanse slang, Jiddisch Amerikaans en scheldwoorden. Ook in de vertaling valt er geweldig veel te genieten van zinsneden als;

‘Alleen de vaart van kraanvogels op de hoogtepunten van hun vlucht is de moeite van het rekenen waard. De rest is lawaai op Purim.’

Het intrigeert mij wel waarom, naast wat korte verhalen er nog maar één enkele roman door Roth is geschreven, Mercy of a rude stream . Zou hij hebben aangevoeld dat dit lastig te evenaren is? Geen idee, ik vind dit wel een dijk van een boek.

Vertaling; Jean A. Schalekamp en Beccy de Vries