archiveren

Goethe

IMG_7071 (002)
Het Romeinse Carnaval van Johann Wolfgang von Goethe is een klein boekje van 57 pagina’s en eigenlijk een deel van zijn beroemde Italiaanse reis. Daarover is een boek uitgegeven en dat heb ik gelezen, maar dat is een flink aantal jaren terug en daarom is het leuk dit nog eens opnieuw te lezen, maar ook om een andere reden. Dat leg ik uit.

Ik kwam dit boekje tegen omdat ik een aantal boeken over Goethe las en dan doe ik gewoonlijk wat research. Zo stuitte ik op een originele uitgave van Das römische Karneval bij een uitgeverij uit Bazel, waarin de prachtige etsen mij opvielen van Melchior Kraus, naar tekeningen van Georg Schütz. Dat was voor mij de reden om dit boekje aan te schaffen, want die afbeeldingen staan er ook in. Het origineel is overigens nog te koop in Bazel, u dient er € 58.000,- voor af te rekenen.

Goethe doet in dit boekje gedetailleerd verslag van de carnavalsdagen in Rome. Die spelen zich voornamelijk af op en rond de Via del Corso. Goethe woonde aan deze straat en het dankt zijn naam aan de paardenrace ‘La Corso dei Barbari’. Met carnaval staat de Corso vol met tribunes en wacht iedereen op het “Teken van algehele Vrijheid”;

Zo wordt elke dag het blij gespannen afwachten gevoed en onderhouden, tot ten langen laatste een klok op het Capitool, kort na het middaguur, het teken geeft, dat het van nu af aan toegelaten is onder de vrije hemel uitbundig en dwaas te doen.

Wat dan volgt is een grote maskerade. Soms hybride, waar mannen vrouwen zijn en andersom, maar er duiken ook hansworsten op die hun eigen koning kiezen. De ‘quacqueri’ (kwakers, door hun kostuum gekenschetst als recht in de leer zijnde femelaars) zijn alom aanwezig en jongemannen worden belaagd door dames (dat wil zeggen gemept met bezempjes) waartegen ze zich niet kunnen verweren. Doen ze dit in alle ernst wel dan hebben ze een probleem, want elke wacht en wachtpost heeft orders de dames bij te staan.

Noorderlingen als Goethe worden ook op de hak genomen en schilders die naar Rome zijn gekomen om de stad te vereeuwigen worden door iedereen nagedaan. Mensen bekogelen elkaar met suikergoed, maar ook met krijt en gips, waardoor menigeen van top tot teen wit en grijs eindigt.

Hoogtepunt van het carnaval is de paardenrace. Het is leuk om deze uitgave (waarvan ik niet weet wanneer deze is uitgegeven) te vergelijken met mijn uitgave van de Italiaanse reis (Uitgeverij Boom, derde druk 2002). Ter vergelijk;

Deze uitgave; Een of twee paarden zijn gewoonlijk op kop en die spannen hun uiterste krachten in. Spijts uitgestrooide <puzzolane>, springen gensters uit de straatstenen: de manen fladderen, het klatergoud ruist en men heeft ze pas bemerkt, of ze zijn voorbij.

Uitgave Boom; Enkele paarden zijn doorgaans vooruit en spannen zich tot het uiterste in. Hoewel er puzzolaanaarde is gestrooid, slaat het plaveisel vonken, de manen fladderen in de wind, het klatergoud blikkert, en amper krijgt men ze in het oog of ze zijn alweer voorbij.

Het is een gevaarlijke race en Goethe is getuige van ongelukken. ’s Avonds volgt er een ander ritueel. Er worden overal kaarsen voor de ramen gezet en het is de bedoeling dat deze worden uitgeblazen dan wel beschermd worden daartegen. De gangbare kreet daarbij is “Sia ammazzato, che non porta moccolo!” ofwel “Hij worde vermoord die geen stompje kaars draagt!”. Buren belagen elkaar en zoons hun vaders.

Goethe beschrijft het allemaal kleurrijk en hij komt zelfs tot een soort eindconclusie. De enge (als in nauwe), lange, overvolle straat doet hem zelfs over het leven op deze aarde nadenken. Hij schrijft;

Mogen we dan verder doorgaan met meer ernst te spreken dan dit onderwerp lijkt toe te laten? Dan noteren we nog dat de meest intense en de hoogste genoegens zoals het zicht van voorbijvliegende paarden, slechts een oogwenk duren, amper een ogenblik genot verschaffen…Verder, dat vrijheid en gelijkheid slechts midden een waanzinnige roes kunnen gesmaakt worden. Tenslotte, dat de hevigste geneugten eerst dan tot vervoering leiden, wanneer zij heel dicht bij gevaar komen te liggen, om achtereenvolgens en te samen in angst en in vreugde, in vreugde en in angst gulzig te zwelgen.

Overigens is deze uitgave blijkbaar tot stand gekomen door medewerking van een bibliofiel, die volgens de uitgeverij een exemplaar van deze uiterst zeldzame prachtuitgave ter beschikking stelde om het te reproduceren.

Vertaling; R. Harteel

1001004002416832
Aart J. Leemhuis bezorgde dit mooi uitgevoerde boek met een keuze uit de briefwisseling tussen Goethe en Schiller. Het bleek een mooie invulling op mijn laatst gelezen boek over hun vriendschap. Daar werd de verhouding tussen beide mannen beschreven en hier geven ze daar in hun brieven persoonlijk invulling aan.

Goethe en Schiller komen uit hun brieven in verschillende hoedanigheden naar voren. We zien Goethe bijvoorbeeld als provinciaal te midden van de grote-stedelingen in Frankfurt en als wetenschapper aan de universiteiten van Jena en Tübingen. Hij analyseert kunstwerken en profileert zich als onderzoeker van mineralen, insecten, planten en het licht. Schiller zien we vaak als kluizenaar tegen wil en dank. Zijn steeds slechter wordende gezondheid is een issue en hij is veel thuis, maar dat levert wel een aantal zeer uitgebreide brieven op waarin hij werk van Goethe analyseert en becommentarieert.

Zo geeft Schiller een uitgebreid commentaar op Goethe’s Wilhelm Meisters Lehrjahre, zoals over het in zijn ogen vreemde gedrag van de hoofdpersoon na de dood van Mignon;

Ook al zou de natuur u in dat geval geheel gelijk geven ik twijfel er aan of u dat ook zult behouden tegenover de gevoelvolle eisen van de lezer, en daarom zou ik u willen aanraden, om de opname van een op zich zo prachtig voorbereide en uitgevoerde gebeurtenis bij de lezer door niets te verstoren – daar enigszins rekening mee te houden.

Overigens vind ik dit geen mooi lopende zin, maar zo staat het vertaald. Goethe zou Schiller’s commentaar vaak ter harte nemen. Overigens helpt het wel als je een beetje op de hoogte bent van de werken van beide heren. Het is geen must, maar de herkenning is des te groter natuurlijk.

De polemische Xenien komen uitgebreid aan bod, waarin vooral ‘de keeshond van Giebichenstein’ het moet ontgelden. Dat gaat dan om de componist Johann Friedrich Reichardt;

De keeshond van Giebichenstein moeten wij nu een tijdje laten blaffen, totdat wij hem er weer eens goed van langs geven.

De brieven geven een aardig inzicht in belangrijke werken van Goethe en Schiller. Zo ken ik de prachtige ballade van Schiller Die Kraniche des Ibykus ofwel De Kraanvogels van IbykusIn een brief geeft Goethe suggesties voor deze ballade en ook die vinden deels navolging;

Die Kraniche des Ibykus vind ik zeer goed gelukt…enkele opmerkingen: 1. De kraanvogels zouden als trekvogels één zwerm moeten vormen die zowel over Ibykus als over het theater vliegen, zij komen als een natuurverschijnsel en plaatsen zich zo naast de zon…2. Dan zou ik na het 14e vers waarin de Erinnyen zich hebben teruggetrokken, nog een vers inlassen om de gemoedsgesteldheid van het volk te schetsen…

Het is informatie uit de eerste hand en daar houd ik erg van. Dat gezegd hebben is dit een boek waar je wel de tijd voor dient te nemen. De 390 pagina’s vallen wel mee, maar er zit een zeer uitgebreid notenapparaat achter waardoor je voortdurend aan het bladeren bent. Dat loont wel de moeite, want de noten voegen veel toe. Goethe zegt bijvoorbeeld in een brief;

Zodra ik uit Jena wegga zal ik meteen in beslag genomen worden door een andere polariteit die mij dan weer enige tijd in de ban houdt. 

Dat kan je voor kennisgeving aannemen maar in de noten staat toegelicht dat “polariteit”  een toespeling is op de magnetische experimenten die zij hadden uitgevoerd, én slaat op de polariteit in hun karakters. Zo staan de brieven vol verwijzingen naar zaken die wij niet per se kunnen weten maar die allemaal worden toegelicht.

Als je je een beetje verdiept in de werken en levens van beide heren is dit een boek waar alles samenkomt. Hun werken vooral, maar ook hun huiselijke beslommeringen, hun gezondheid en de onvermijdelijk menselijke trekjes die ons dichter bij zulke grootheden brengen. Goethe had zichzelf als wetenschapper bijvoorbeeld erg hoog zitten en was trots op zijn Farbenlehre, zijn studie over kleur, waarin hij tegen de (tegenwoordig geaccepteerde) leer van Isaac Newton in ging. Hij kan het niet laten om een venijnig epigram over Newton en de rooms-katholieke kerk te schrijven (waar hij ook weinig mee op had) en zo dalen de groten der aarde gelukkig ook af en toe neer;

Wat een verheven gedachte! De onsterfelijke meester leert ons de straal die wij slechts als een geheel kennen, kunstmatig splijten. Dat is een paapse inval! want de kerk splijt haar God al lang in drieën, zoals gij het licht in zevenen.

Vertaling; Aart J. Leemhuis

904501677X.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Goethe en Schiller, het verhaal van een vriendschap kon door niemand anders geschreven zijn dan door Rüdiger Safranski, de biograaf van beide heren. Hoewel dit boek van 311 pagina’s veel biografische elementen bevat en ik het voor het gemak als zodanig rubriceer, ís het geen biografie. Het gaat om de vriendschap tussen Johann Wolfgang von Goethe en Friedrich von Schiller en hun relatie tot elkaar.

Goethe was tien jaar ouder dan Schiller en aanvankelijk waren ze concurrenten. Goethe voelde zich in het nauw gedreven door de roem van Schiller en Schiller op zijn beurt zag in Goethe een ‘trotse preutse dame, bij wie je een kind moest maken om haar tegenover de wereld deemoed bij te brengen.’ Toch zullen ze goede vrienden worden en die vriendschap zal duren van 1794 tot aan Schillers dood in 1805. Dit boek gaat met name over de temperamenten en karaktertrekken van de mannen en hoe deze bij beiden resulteerde in een toename van hun creatieve krachten.

Goethe was dus al een fenomeen. Hij had zijn Werther geschreven, zijn toneelstuk Götz von Berlichingen en ook als wetenschapper timmerde hij aan de weg door zijn ontdekking van het tussenkaaksbeen. Schiller was een aanstormend talent die furore maakte met zijn toneelwerk Die Räuber. Hij is zeer productief in de jaren 1785-1787, waarin hij de Philosophische Briefe schrijft, het toneelstuk Don Karlos én het beroemde gedicht ‘Ode an die Freude’, wat Beethoven zou gebruiken in de finale van zijn negende symfonie. Na een valse start gaan Schiller en Goethe elkaar ontmoeten en ze waarderen elkaars talent. Zo schreef Goethe wel eens wat voor Die Horen, het tijdschriftproject van Schiller, maar Schiller wilde hem er nauwer bij betrekken en zei tegen zijn uitgever;

‘Een man als Goethe. Die hoogstens eens in de paar honderd jaar leeft, is een te kostbare acquisitie om daar niet de prijs, hoe hoog ook, voor te betalen.’

Waarom werkte het nu zo goed tussen Goethe en Schiller? Dat wordt uitgebreid uitgelegd door Safranski aan de hand van geschriften en ik merkte dat ik hier toch echt mijn aandacht wel even bij moest houden. Je leest er niet even snel doorheen, maar het is de moeite waard. Zo schrijft Schiller aan zijn vriend de jurist Christian Gottfried Körner;

‘Op het eerste gezicht lijkt er weliswaar geen grotere tegenstelling te kunnen bestaan dan die tussen de speculatieve geest, die van de eenheid, en de intuïtieve geest, die van de verscheidenheid uitgaat. Maar als de eerste met zuivere en trouwe bedoelingen de ervaring zoekt, en de laatste met zelfwerkzame vrije denkkracht de wet, dan kan het haast niet uitblijven of ze zullen elkaar ergens halverwege ontmoeten.’ Maar daaraan moet dan wel worden toegevoegd dat eenieder zijn werk op ‘geniale’ wijze moet doen, de een als gevoels-, de ander als begripsmens.

Goethe laat zich dus door intuïtie leiden en Schiller speculeert, gaat uit van algemene begrippen en ideeën voordat hij tot de kern komt. Vraagstukken worden zo vanuit verschillende richtingen benaderd waardoor hun beider kennis toeneemt en versterkt wordt. Goethe gaat zelfs zover dat ‘hij opmerkt dat Schiller hem van de al te strikte waarneming heeft afgehaald en hem geleerd heeft de veelzijdigheid van de innerlijke mens eerlijker gade te slaan,’ waardoor hij hem een tweede jeugd heeft bezorgd en weer een dichter van hem heeft gemaakt.

Het boek staat wel vol met zinsneden als de voorgaande en dat noopt wel tot aandachtig lezen. Maar dat loont en daardoor heb ik talloze aantekeningen gemaakt. Zo is het leuk om te lezen dat deze literaire grootheden vlak bij elkaar in Weimar kwamen te wonen en dus ook gewoon hun huiselijke beslommeringen hadden. Ze kwamen vaak bij elkaar over de vloer en namen geschenken voor elkaar of voor hun kinderen mee. Goethe moest er bij een bezoek aan Schiller altijd even in komen. Hij begon wat stilletjes, pakte een boek of tekende wat, maar speelde af en toe ook met de kinderen als die om hem heen hingen. Vroeg of laat komen de gesprekken dan op gang en gaat het over hen werk. Ze startten ook samen een werk op, een polemiek onder de titel Xenien. Op het hoogtepunt van de Xenien-strijd werken ze beiden ook aan eigen werken. Goethe aan zijn grote gedicht Hermann und Dorothea en Schiller aan zijn drama-trilogie Wallenstein. Vooral Goethe vordert gestaag en Schiller schrijft daarover aan schilder en kunstschrijver Johann Heinrich Meyer ;

‘Terwijl wij…dingen moeizaam moeten verzamelen en uitproberen om stukje bij beetje iets vrij behoorlijks voor elkaar te krijgen, hoeft hij alleen maar zachtjes aan de boom te schudden en de mooiste vruchten, rijp en zwaar, vallen hem in de schoot.’

Zo veranderde hun relatie af en toe wel, vaak gevoed door een creatieve impasse bij een van de twee, maar ergens vond iemand altijd de vonk weer terug en hun vriendschap bleef overeind. Schiller worstelde vaak met zijn gezondheid maar hij blijft zo goed als hij kan schrijven én Goethe van advies voorzien. Zo vraagt Goethe hem om gericht advies over hoe om te gaan met alexandrijnen, de versmaat van de klassieke Franse tragedie;

‘De eigenschap van de alexandrijn,’ schrijft Schiller, ‘om in twee gelijke helften uiteen te vallen en de aard van het rijm om uit twee alexandrijnen een couplet te maken, zijn niet alleen allesbepalend voor de taal, maar ook voor de diepere geest van de stukken, voor de karakters, de mentaliteit en het gedrag van de personages…’

Hij legt het nog verder uit, maar het zijn lessen uit de eerste hand. Het is frappant om te lezen dat Schiller zich heel bewust was van hun vriendschap en dat deze niet alleen een ‘gelukkige’ maar ook een ‘publieke’ gebeurtenis was, waar men toen in de intellectuele wereld aan deelnam en dat hij zelfs vermoedde dat zij geschiedenis zou maken.

Dat laatste klopte. Goethe zou zijn vriend met zo’n 27 jaar overleven, maar er wordt nog steeds over hen geschreven, ze hebben een gezamenlijk standbeeld dat op de voorkant van dit boek staat en ook hun briefwisseling is beschikbaar. Daar ga ik mij nu in verdiepen want dit boek is dermate interessant (en dat vond ik van de Goethe-biografie van Safranski ook) dat ik graag nog even in die wereld verblijf.

Vertaling; Mark Wildschut

666767699
Gesprekken met Goethe is het beroemde boek dat Johann Peter Eckermann schreef over de gesprekken die hij voerde met de Duitse schrijver, dichter, wetenschapper en staatsman Johann Wolfgang von Goethe. In 1821 stuurde Eckermann zijn poëziedebuut al eens naar Goethe, maar daar vernam hij niks op. Twee jaar later lukte het hem wel om contact te leggen en dat beviel blijkbaar zo goed dat hij over de vloer bij Goethe mocht blijven komen en vele gesprekken met hem voerde. Die zijn in dit boek opgetekend.

Als Eckermann op bezoek gaat bij Goethe bewijzen de programma’s van Boudewijn Büch (die ook het nawoord in dit boek verzorgde) hun waarde. Ik kan mij een goede voorstelling van het huis en de verschillende vertrekken maken en dat leest prettig. Eckermann is groot fan van Goethe en dat laat hij ook blijken;

Ik voel dat ik door Goethe’s woorden een paar jaar verstandiger ben geworden en verder ben gekomen en ik bespeur diep in mijn ziel welk geluk het betekent en wat het wil zeggen als men een ware meester ontmoet.

Ik was even bang dat het een dweepziek boek zou worden zo, maar dat viel reuze mee, ik kom er op terug. Het fascinerende aan dit boek vind ik de directe toegang tot Goethe; wat de man dacht en hoe hij te werk ging. Zo licht hij toe hoe hij te werk ging bij Faust, één van zijn grote werken;

‘Wanneer ik me niet mijn leven lang met de beeldende kunst had bezig gehouden,’ zei Goethe, ‘zou het me niet mogelijk zijn geweest. Het was echter wel lastig me tegenover zo’n overvloed te matigen en alle figuren erbuiten te houden die niet bij mijn opzet pasten. Zo heb ik bijvoorbeeld geen gebruik gemaakt van de minotaurus, van de harpijen en van enkele andere monsters.’

Zo zien we Goethe de schrijver en dichter maar maken we ook kennis met hem als wetenschapper. Hij heeft het met Eckermann over zijn kleurenleer, die hij zelf zag als zijn grootste verdienste. Hoewel er op die leer genoeg valt af te dingen (Goethe zette zijn leer tegenover de theorie van Isaac Newton) was Goethe erg overtuigd van zijn gelijk. Hij vertelt dan ook onomwonden;

‘Om een nieuw tijdperk te kunnen inluiden…zijn er zoals bekend twee dingen nodig: ten eerste dat je een knappe kop bent en ten tweede dat je een grote erfenis krijgt. Napoleon erfde de Franse Revolutie, Frederik de Grote de Silezische Oorlog, Luther de duisternis van het papendom en mij is de dwaalleer van Newton ten deel gevallen.’

Last van valse bescheidenheid had hij in ieder geval niet. Eckermann is gelukkig niet alleen fan maar ook voldoende kritisch, want hij voert wat experimenten uit met Goethe’s leer en komt zowaar soms tot andere conclusies. Als hij het waagt die voor te leggen is Goethe daar niet onverdeeld blij mee en wijst het zelfs in eerste instantie zonder veel reden af;

‘…dat ik in mijn eeuw in de moeilijke wetenschap van de kleurenleer de enige ben die weet wat juist is, daar laat ik me op voorstaan en ik ben me bewust dat ik daarin superieur ben aan vele anderen.’

Daar kan Eckermann het even mee doen. Toch komt Goethe hier later op terug en stelt Eckermann in het gelijk. Zo laat dit boek ook een menselijke Goethe zien.

Temeer omdat Goethe soms wonderlijke uitspraken doet. Hij was zelf actief op talloze vlakken, maar verkondigt toch dat het voor een mens de grootste kunst is om zich te beperken. Ook debiteert hij ergens dat het mogelijk is om louter door wilskracht je de vliegende koorts van het lijf te houden. Ook hield Goethe zich bezig met de achterhaalde theorie van zijn vriend Lavater, de fysionomie, waarbij men de persoonlijkheid van iemand aan zijn uiterlijk wil aflezen.

Die merkwaardigheden daargelaten, is het een feest om dit boek te lezen. Het valt op dat Goethe vaak opgewekt en goed geluimd is en keer op keer met kopergravures, boeken en schilderijen komt die worden besproken. Als de heren een ritje in het rijtuig maken volgen er boeiende beschouwingen over het weer. Goethe laat ook van alles bij hem thuis afleveren en dat gaat er dan zo aan toe;

Intussen had de bediende Friedrich een grote kist uitgepakt die uit Parijs was aangekomen. Het was een zending van de beeldhouwer David, gipsafdrukken van portretten, bas-reliëfs, van zevenenvijftig beroemde personen. Friedrich bracht de afdrukken in verschillende schuifladen binnen en het was een zeer onderhoudende bezigheid, al die interessante persoonlijkheden te bekijken.

Verder waren er nog boeken en dichtbundels meegestuurd, waarbij de gedichten van Emile Deschamps weer aanleiding geven tot een gesprek over de invloed van Goethe op de jonge dichters in zijn tijd.

Eckermann gaat nog op reis met August von Goethe, Goethe’s zoon, naar Italië. August zou daar komen te overlijden. Eckermann keert terug en hervat zijn ontmoetingen en komt uiteindelijk overeen met Goethe dat hij hun gesprekken, na Goethe’s dood, op schrijft zou stellen. Dat deed hij uiteindelijk in drie delen, waarvan dit boek van een kleine 500 pagina’s de eerste twee delen integraal bevat.

Het boek leest geweldig door, hoewel er vaak naar de noten achterin gebladerd moet worden. Er staan wat foutjes in, waarvan drie fouten in drie zinnen op pagina 263 het meest storend waren. Verder is dit een absolute must voor iedereen die iets meer over Goethe wil weten.

Vertaling; Gerda Meijerink

873275a2abefe31597438426a67444341587343
Over De Goethe industrie van Boudewijn Büch kan ik eigenlijk vrij kort zijn. Het is een uitbreiding van zijn boek Goethe en geen einde, dat ik hiervoor besprak. Is het daarmee dan een overbodig boek? Niet echt. Büch schrijft dit boek niet in plaats van het vorige boek maar als uitbreiding. Hij verwijst er ook naar. Dat neemt niet weg dat er een aantal doublures in staan, maar er staat genoeg nieuwe stof in. Een voorbeeld, waar Büch eerder melding maakte dat er een kookboek bestaat in relatie tot Goethe, krijgt u nu een hele rij kookboeken voor de kiezen. Je kan er maar om verlegen zitten.

Er staan ook meer interessante feiten in het boek, zoals het feit dat onze staatsman Johan Rudolf Thorbecke Goethe gekend heeft én liefhebber van zijn werk was. Toeval bestaat niet, de biografieën van Goethe en Thorbecke staan in mijn kast gebroederlijk naast elkaar. Als ik in het personenregister van die van Thorbecke kijk (deze heb ik nog niet gelezen) komt Goethe er inderdaad veelvuldig in voor.

Het gaat ook over het oeuvre va Goethe zelf. Dat is zeer omvangrijk en Büch had het compleet op een vrij kostbare cd-rom, de Chadwyck-Healy-editie. Hij geeft wel aan dat Goethe’s oeuvre begin 2000 nog steeds uitermate verspreid uitgegeven wordt en dat er nog steeds geen integraal, laat staan wetenschappelijk verantwoord, volledig werk is uitgegeven.  Ik ben zelf ook wel eens op zoek gegaan naar zijn volledige werk, maar zeker in het Nederlands ken ik nog steeds geen integrale uitgave van Goethe’s werk.

Vooruit; nog even een voorbeeld van de eindeloze stroom wonderlijke boeken die in relatie tot Goethe worden uitgegeven, dat blijft de kern van dit boek. Wat dacht u van een boek met de titel Hier war Goethe nicht. Biographische Einzelheiten zu Goethes Abwesenheit. Zo is er ook een boek dat heet Jefferson und Goethe. Jefferson als in Thomas Jefferson, de derde president van de Verenigde Staten. Kenden zij elkaar dan? Welnee, ze waren slechts synchrone tijdgenoten, maar ene Ekkehart Krippendorff zag kans er een boek vol over te schrijven.

Het helpt overigens wel als u de Duitse taal een beetje machtig bent, want er wordt ruimhartig door Büch geciteerd, soms tot hele krantenberichten aan toe, en dat wordt nergens vertaald. Het is mooi om te lezen dat Büch, in zijn enthousiasme, ook niet schroomt om Goethe even terecht te wijzen. Dat gebeurt als Goethe hoog opgeeft over de kathedraal van Straatsburg als “het grootste meesterwerk van de Duitse bouwkunst”. Büch;

Het is al vaker opgemerkt: hier slaat Goethe door, want toen men in 1015 met de bouw begon, was er nog helemaal geen sprake van de Duitse ‘bouwkunst’ maar van ‘gotisch’.

De auteur gaat in dit boek ook verder met de in het vorige boek geponeerde stelling dat Goethe voor allerlei karretjes gespannen werd. Zo ook door de voormalig leider van de DDR, Erich Honecker. Toen deze voorzitter was van de Freie Deutsche Jugend (FDJ), schreef hij een rede waarin Goethe vrijelijk gebruikt dan wel misbruikt werd;

Goethe was een voorstander van ‘de vooruitgang’ en hij ageerde tegen ‘volkerenhaat’,  Goethes invloed zou onafscheidelijk verbonden zijn met het ‘nationale bewustzijn’ en de Duitse jeugd zou er het beste aan doen voor Goethes ‘Geistergrösse’ te buigen. Kortom: platte retoriek.

Gevaarlijker is het als men hem voor de nationaal-socialistische kar wenst te spannen. Goethe was een kind van zijn tijd en hij heeft, dat valt niet te ontkennen, welzeker uitspraken gedaan die als antisemitisch te classificeren zijn. Hitler kende zijn Goethe en heeft daar meermalen gebruik van gemaakt.

Büch kende zijn Goethe volgens eigen zeggen ook en dat levert dan weer vermakelijke lectuur op, als hij in een archief manuscripten niet mag inzien omdat de Goethe die daarin zou voorkomen niet zou stroken met de ideeën van de toenmalige arbeiders- en boerenstaat-Goethe. Büch daarover;

Het werd mij weliswaar niet met déze woorden meegedeeld, maar toch; ik ken mijn Goethe en ik ken zijn archiefhouders.

Er staat nog veel meer in het boek. Het gerommel met de grafkist van Goethe, waarom werd het ding opengemaakt? Büch maakt een uitstapje naar Mussolini, die zich ook van Goethe bediende en hij verhaalt over hoe Holland een foute Goethe kreeg. Alles op zijn Büch’s en ik vind dat zeer onderhoudend. Voor de geïnteresseerden levert Büch in aparte katernen nog uitgebreide leeslijsten mee. Veelal buitenlandse uitgaven, dat wel.

068e18143fc3f2d596c36556a51444341587343
Goethe en geen einde van Boudewijn Büch heeft niet veel om het lijf. Toch wilde ik het lezen. Sterker, ik had het al gelezen en wilde het hebben én weer lezen. Büch heeft mij namelijk op het pad van Goethe gebracht. Ik was en ben fan van zijn televisie-uitzendingen, ik heb ze ook allemaal op dvd, en ik heb dus ook zijn enthousiasme ooit gezien voor Goethe. Toen ben ik Goethe gaan lezen en het is de enige schrijver die ik meerdere malen herlezen heb.

Dit boek gaat over Büch en zijn relatie tot Goethe. Hij was een verzamelaar van alles wat los en vast zat over de man en dit gaat met name over zijn verwondering over wat er allemaal over Goethe is geschreven. Dat levert soms hilarisch materiaal op, soms is de teneur wat serieuzer. Büch;

Nadat hij overleed in 1832 werd hij voor allerlei karren gespannen, zelfs voor de Albanees-stalinistische Hoxha-kar, ja zelfs voor de kar van Mao…en uiteraard ook voor allerlei andere denkvehikels als de antroposofie en de extreem-rechtse ecologische beweging…

Er komen in dit boek dus talloze haakjes voorbij waar Goethe aangehaakt kan worden. Büch geeft aan dat het niet alleen een onzin-boek is, maar vooral ook een proeve van bibliografische zoekzucht, van letterkundig plezier en de eindeloosheid van literatuur.

Dus daar gaan we. Ik lees over de uitgave van Edwin Redslob, ‘Mein Fest’: Goethes Geburtstage als Stufen seines Lebens, waarin men zich serieus bezig houdt met de psychologie van de personen die Goethe met zijn verjaardag feliciteren. Ik lees dat er een specialist is op het gebied van Goethe en Panama, de heer L. Fränkel. Die heeft stukken geschreven over Goethe’s mening over een Panama-kanaal. Er wordt stilgestaan bij Goethe’s tanden, had hij een kunstgebit of niet? Er is uiteraard een proefschrift over geschreven, Goethes Zahnleiden und Zahnärtze. Er bestaat een boek dat heet Das Kochbuch von Goethes Grossmutter, eenvoudigweg omdat Goethe in 1765 in Leipzig studeerde, hij bij zijn grootouders daar in en uit liep en dus geproefd kán hebben van de recepten die in dat boek staan.

Als Büch in een Amerikaanse atlas de naam Goethe aantreft gaat hij los. Hoe komt dat daar? Wellicht met een paar obscure neven van de schrijver? Hij komt erachter dat er een Goethe township is geweest met een postkantoorvestiging en als Büch Google Maps had gehad dan had hij zo kunnen opzoeken dat er nu een UPS vestiging aan de Goethe Hill Road ligt, maar hoe de naam Goethe er komt? Büch is ook niet vies van losse eindjes in zijn boek, maar ik vind dat wel leuk om te lezen;

De vraag blijft: waar werd het obscure Goaties Mill, de Goethe-township en het opgeheven postkantoor Goethe naar genoemd? In ieder geval niet naar de familie van Johann Wolfgang von Goethe. Maar naar wie dan wel? De goetheologie weet het niet, laat staan dat ik het zal weten.

Ik ben dus zelf ook druk met zo’n boek. Ik zoek bovenstaande op Google Maps op, als Büch zegt dat Hitler in Mijn Kamp Goethe aanhaalt dan zoek ik dat op in mijn versie (in Büch’s vertaling op blz. 353, in die van mij, de eerste druk uit 1982 op blz. 370). De Mozart-biograaf Hildesheimer noemt Goethe op talloze plaatsen in zijn boek en Büch fileert de beste man over zijn Goethe-kennis, maar ik pak dan ook mijn Hildesheimer erbij om het even aan te tekenen. Het werd een interactief geheel zo.

Toch staan er ook serieuzere zaken in. Büch heeft het over het belang van Goethe als wetenschapper, ondanks het feit dat zijn Farbenlere een miskleun bleek. Het gaat over zijn neurotisch gedrag ten opzichte van de dood, terwijl hij toch enige dagen de schedel van zijn goede vriend de dichter Schiller op zijn kamer had (wat overigens later niet zijn schedel bleek te zijn).

Fascinerend is ook de verbinding die gelegd wordt tussen Willem Bilderdijk en Goethe. Goethe bezat een handschrift van Bilderdijk, maar de claim van Albert Verwey dat Goethe in de buurt van Brunswijk de naam van Bilderdijk opgeschreven zou hebben, lijkt in dit boek ontzenuwd te worden.

Verder wordt er onderzoek gedaan naar de herkomst van de naam Werther, uit de gelijknamige roman van Goethe, Die Leiden des jungen Werthers, al komt Büch hier ook niet helemaal uit;

Dus blijf ik met de prangende vraag zitten waarom de ‘Werther’ die naam droeg en geen andere. Er moet natuurlijk ooit iemand iets over geschreven hebben, want na bestudering van artikelen als ‘Het symbool van de metaalsmelterij in Goethes werk’ (1937) en ‘Het beeld van het paard en de koetsier in Goethes poëzie’ (1945) sluit ik het uit dat nog nooit iemand zich over die vraag gebogen zou hebben. Ik kan dat bewuste artikeltje gewoon niet vinden.

En dat is wat dit boek is. Een voortdurende zoektocht naar meer over Goethe. Dat Büch er nog niet klaar mee was bewijst het boek waar ik nu mee bezig ben, iets meer van hetzelfde, maar nog wat uitgebreider. Laat het boek niets te wensen over? Nou ja, Büch maakt er zich soms makkelijk van af door geen bibliografie op te nemen, omdat hij dit boek al een soort bibliografie vindt. Hij heeft het over een essay dat hij schreef over Goethe en zijn filosemitische uitspraken maar nu ‘even niet vinden kan’. Ook moet de lezer hem maar geloven – want hij ziet namelijk af van het geven van precieze bewijsplaatsen – dat Goethe zich in zijn dichtwerk nagenoeg uitsluitend negatief heeft uitgelaten over het fenomeen ‘verveling’. Büch komt er wat mij betreft mee weg omdat ik er lol in heb en toch ook de smaak weer te pakken heb wat Goethe betreft. Dat is toch wat hij weer voor elkaar krijgt.

9045026848.01._SX175_SCLZZZZZZZ_
Ik heb het nodige van Goethe gelezen, maar een goede biografie over de man zelf ontbrak nog. Rüdiger Safranski heeft met Goethe, Kunstwerk van het leven ruimschoots hierin voorzien. Nu is er al het nodige over Goethe geschreven, dus het lijkt een haast onmogelijke opgave om hieruit een biografie te destilleren. Safranski heeft dit opgelost door met name te putten uit de primaire bronnen, namelijk het werk van Goethe zelf.

Dat pakt erg goed uit. We krijgen een chronologisch verhaal voorgeschoteld met talloze citaten uit alle grote werken van de meester, keurig cursief afgedrukt. Het notenapparaat licht toe waar dat nodig is en zo ben je in een bestek van 650 pagina’s helemaal bijgepraat over één van de grootste alleskunners van de 18e eeuw.

Want dat was hij wel. Voorbestemd als jurist toog hij vanuit Frankfurt naar Straatsburg om zijn studie aan te vangen. Die voltooide hij ook en hij heeft daadwerkelijk als advocaat gewerkt, maar hij schreef vooral. Het toneelstuk Götz von Berlichingen was een groot succes, en zijn roman Het lijden van de jonge Werther een nog veel daverender succes. Zijn naam was definitief gevestigd. Hij werd door hertog Karel-August naar Weimar geroepen en daar zou hij zijn leven lang blijven.

Goethe was een veelkunner. Naast schrijver en dichter werd hij in Weimar belast met tal van zaken. Hij beheerde de financiën, de weg- en mijnbouw, het krijgswezen en het hoftheater. Hij reisde, onder meer naar Italië en Zwitserland, en was een fervent natuurobservator. Hij bestudeerde de Vesuvius, dacht de oerplant gevonden te hebben en publiceerde een wetenschappelijk werk over de kleurenleer. Een werk dat overigens door de wetenschap niet als zodanig serieus genomen werd.

Bovenstaande is natuurlijk terug te vinden op een willekeurige Wikipedia-pagina en dat is ook niet de verdienste van dit boek. Dat is dat het mij nader tot Goethe heeft gebracht. Waar Boudewijn Büch al een geslaagde poging heeft gedaan door zijn programma’s over Goethe, maakt Safranski het af met zijn beschrijvingen van de man.

Goethe was namelijk niet de makkelijkste. Hij was scherp, erudiet, sloot makkelijk vriendschappen maar verbrak ze ook weer als iets hem niet aanstond. Mensen waren in de regel onder de indruk van de rijzige man en hij was zich daarvan bewust. Safranski beschrijft een mooi incident als Goethe een redevoering houdt:

Er had tijdens Goethes redevoering een wonderlijk incident plaatsgevonden, dat een oor- en ooggetuige zich bijna vijftig jaar later nog duidelijk herinnerde: ‘Hij [Goethe] leek zijn redevoering goed in zijn hoofd te hebben, want hij sprak een tijdlang zonder enige aarzeling en volkomen voor de vuist weg. Maar opeens leek hij helemaal door zijn goede geest verlaten, alsof hij de draad van zijn betoog kwijt was en het overzicht over wat hij verder nog moest zeggen volledig had verloren. Dit zou ieder ander in grote verlegenheid hebben gebracht, maar hem allerminst. Integendeel, hij keek minstens tien minuten lang met vaste blik en rustig rond in de kring van zijn talrijke toehoorders, die door de macht van zijn persoonlijkheid betoverd leken, zodat gedurende de zeer lange, ja bijna lachwekkend lange pauze iedereen volkomen rustig bleef.

Zo staan er talloze beschrijvingen in het boek waardoor de man gaat leven. Zijn vriendschappen en ontmoetingen met Herder, Napoleon, Lavater, Klopstock, Beethoven, Schiller (hij zou zijn vermeende schedel een jaar lang in zijn studeerkamer bewaren!) zijn allemaal de moeite waard. Zijn ontmoeting met Schopenhauer is helemaal een mooie. De gearriveerde Goethe is apetrots op zijn kleurenleer, maar daar denkt de jonge Schopenhauer ietsje anders over:

Zelfbewust tot op het randje van onbeleefdheid, en tegelijk uiterst respectvol, treedt hij degene tegemoet die hij als zijn aartsvader had uitverkoren. Hij maakt een kniebuiging voor hem en uit tegelijkertijd onomwonden stevige kritiek op Goethes ‘kleurenleer’. Goethe…moest zich door Schopenhauer laten gezeggen dat hij alleen maar voortreffelijke observaties had verzameld, maar er nog geen goede theorie bij had geleverd.

Dat is een buts in het grote ego van Goethe, hoewel hij hier overigens geen scène van maakt, er blijft respect voor de leerling. Ik heb talloze aantekeningen gemaakt voor prachtige citaten, maar het zou een te lang verhaal worden. Wil je meer weten over Goethe, dan kan je niet om dit werk heen.

Vertaling: Mark Wildschut

1843911795.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
The Madwoman on a Pilgrimage bevat drie korte verhalen van Johann Wolfgang von Goethe. Het zijn verhalen uit zijn Bildungsroman Wilhelm Meisters Wanderjahre. Ik kreeg het boek via de Early Reviewersservice van Librarything.

Gegroepeerd rond het centrale thema “verraad” is het wel een aardig idee van uitgeverij Hesperus om ze zo uit te geven, compleet voorzien van voorwoord, introductie en mini-biografie maar het geheel is toch wat te mager om grote indruk te maken.

Het eerste verhaal vond ik nog het meest veelbelovend. Een onbekende, eenzame vrouw komt op het pad van de Herr von Revanne die zich net aan het verpozen is op zijn land. Dat geeft direct een stukje “vintage” Goethe:

A few years ago he was strolling along the wall that accompanies the main road of his park when he decided to rest in a delightful little grove, a favourite spot of repose for travellers. The trees’ lofty branches loomed over young thickets, as guests found shelter from wind and sun and a translucent spring directed its water over roots, rocks and grass. The wanderer carried with him a book and musket as usual…A beautiful morning was well under way when a woman, charming and youthful, strode towards him.

Een prachtig vertrekpunt voor een verhaal. Dame gaat mee, blijft zelfs enkele jaren en wordt het hof gemaakt door vader en zoon. Toch worden de hoofdpersonen geen echte karakters, het verhaal is daarvoor te kort.

Ook de twee andere verhalen lijden aan dat euvel. Het verhaal “Who is the Traitor?” is het langst en is wat levendiger dan de andere twee. Een man wil niet trouwen met de vrouw die zijn vader voor hem uit heeft gekozen en hij laat hier iets teveel over los in zijn nachtelijke monologen:

….he could restrain himself from bursting out; but he did indeed do so as soon as he was alone. ‘I contained myself!’ he exclaimed. ‘I must not grieve my good father with such bewilderment. I controlled myself, for in this worthy family friend I see the representative of both fathers. It is to him I will speak, to him I will reveal everything…I must have relief from this anguish!’

Grote emoties in een kort verhaal. Ook in het laatste verhaal “Not too Far!” dreigen grote emoties een verjaardagsfeest te overschaduwen. De laatste zin van dit verhaal is wel mooi en geeft nog even het centrale thema weer:

But the damage was done; they were forced to sit together again in that carriage, and scarcely even in Hell itself could souls so hateful to one another be so closely crammed together – the betrayed with their own betrayers.

Hier gluurt de auteur van Faust nog even om de hoek. Ik heb overigens Goethe nog nooit in het Engels gelezen maar dat maakte hier eigenlijk niet uit. Dat lijkt me een compliment voor de vertalers.