archiveren

Maandelijks archief: augustus 2019

9462170665.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Als de Tour de France afgelopen is moet ik als liefhebber altijd een beetje afkicken. Dit boek van Fred van Slogteren is daar een prima middel voor. Het heeft de titel Als je de Tour niet hebt gereden….en dat is afgeleid uit een gevleugelde uitspraak van onder meer oud-wielrenner Piet de Vries; “Als je de Tour niet hebt gereden…ben je niet echt wielrenner geweest!”

Nu doet die uitspraak talloze prima amateurs en ook profwielrenners tekort die soms uitstekende uitslagen hebben gereden maar toevallig geen Tour de France, maar het vormt wel een mooi uitgangspunt voor drie boeken met rennersbiografieën van al die renners die wèl in de Tour hebben gereden, ook al was het maar één Tour en zijn ze voortijdig afgestapt. Dit eerste deel gaat over de periode 1936 – 1971.

Het boek is verdeeld in drie hoofdstukken. Het eerste gaat over de geschiedenis van de Tour de France en dan vooral over de Nederlandse inbreng. Hierin komt overal de naam van Kees Pellenaars naar voren. Oud-wielrenner en later ploegbaas van een aantal Nederlandse ploegen. Pellenaars is niet onomstreden. Hij heeft talloze wielrenners kansen gegeven in de Tour en sommigen droegen hem op handen, maar hij heeft er ook tallozen laten vallen als ze niet voldeden. Het klassement deed er niet altijd toe, ritwinsten des te vaker.

Het tweede hoofdstuk gaat over de Nederlandse wielerploegen in de periode 1964 – 1975, zoals de Televizier-ploeg, de Caballero-ploeg, de Willem II-ploeg en de Goudsmit-Hoff-ploeg. Ook hier speelt Kees Pellenaars de absolute hoofdrol. Hoofdstuk 3 bevat maar liefst 100 wielrennersbiografieën. De auteur heeft zich er niet gemakkelijk van af gemaakt. Iedere renner krijgt een mooi monumentje van een aantal pagina’s en zo telt het boek ruim 470 pagina’s aan leesstof.

De verhalen en anekdotes zijn dan ook legio, maar wat duidelijk wordt is hoe zwaar die beginperiode is geweest voor de renners. Etappes van ruim 300 kilometer, zware fietsen, geen asfaltwegen in de bergen en een minimum aan versnellingen en de renners moesten zeer zelfredzaam zijn. In het verhaal van oud-wielrenner Cor Bakker (02/09/1918 – 18/12/2011) staat hoe het er aan toeging als je naar de Tour ging in 1948;

Nadat hij het contract had getekend dat hem recht gaf op dertig gulden dagvergoeding, reisde hij derde klas met de trein naar Parijs. Met een koffer die niet meer dan 25 kilo mocht wegen en een jutezak waarin zijn stuur en zadel zaten. Dat was voor drie weken het enige dat hij nodig had, want voor de rest zorgde de organisatie. Een fiets, twee truien, drie koerspetjes en een regenjasje. Met de mededeling dat als hij onverhoopt iets mocht kwijtraken, de kosten daarvan van zijn prijzengeld en dagvergoeding zouden worden afgetrokken.

Waarom ik van dit boek genoten heb zijn de mooie en soms tragische verhalen, al of niet binnen de Tour, want ook de andere prestaties van al die renners worden breed uitgemeten. Theofiel Middelkamp, die nog nooit een berg van dichtbij had gezien maar in de bergen de koninginnenrit wist te winnen. Huub Zilverberg die tijdens een etappe twintig minuten in een koelcel opgesloten zat. Jan Janssen die zijn leven op het spel zet om Parijs – Tours te winnen. Doping in de vorm van een drinkbus met geklutste eieren vermengd met ouwe klare. Een klein zijpaadje geeft een prachtig verhaal over de Tourwinnaar Charly Gaul, die een hekel had aan warmte maar goed gedijde bij kou, wind en regen;

Toen was er plots Klaas Bakker, het Amsterdamse hulpie van de soigneursploeg, die raad wist. “Als Charly kou wil, dan krijgt-ie kou. Ik gaan het sterreveskoud voor hem moake”, beloofde hij en verliet het hotel. Een uur later kwam hij terug met een damescorset, knipte de jarretels eraf, verwijderde de cups en tornde de naden open om de balijnen eruit te halen. De aldus ontstane ruimtes vulde hij vlak voor de start met ijsblokjes uit de hotelkeuken en het geheel werd de klassementsrijder onder zijn gele trui aangetrokken…Toen hem in de bloedhitte een nieuwe gele trui werd aangetrokken stond het kippenvel nog op zijn armen.

Het meest schrijnende verhaal in het boek is dat van Daan de Groot (25/05/1933 – 08/01/1982). Hij gaat de geschiedenis in als etappewinnaar in de Tour met de grootste voorsprong ooit door een Nederlander gerealiseerd, maar kreeg uiteindelijk geen vat op het leven na zijn carrière. Daarom is het mooi dat hij hier zijn monumentje krijgt. Dat geldt voor talloze andere renners en ook voor Cees Lute (1941). Kent u hem nog? Na het lezen van dit boek wel;

Hoewel je uiterlijk niets meer aan Cees ziet, heeft een bloedpropje toch een beschadiging veroorzaakt in zijn hersenen, reden waarom hij niet alles meer kan onthouden. Dat is een handicap waarin de nu 72-jarige oud-sportman heeft leren berusten. Overal waar hij gaat, behoort een opschrijfboekje en een balpen tot zijn vaste uitrusting. Om te noteren wat hij niet mag vergeten. Als wielrenner is hij helaas ook een beetje vergeten en er zijn nog maar weinig wielerfans die weten dat hij in 1964 glorieus de negentiende etappe in de Giro d’Italia won. Van Alessandria naar Cunea over 205 kilometer voor Diego Ronchini en Graziano Battistini.

De schrijfstijl van de auteur is redelijk ongedwongen en dat past goed in dit boek (“Die had zich die dag de kloten afgedraaid voor de ploeg”) en het enige kritiekpuntje gaat over het stuk van Cees Zoontjens. Als je tot twee maal toe in je stuk hamert op de juiste schrijfwijze van de achternaam, Zoontjens in plaats van Zoontjes, is het niet handig als je het zelf ook niet goed doet in het bijschrift van de foto op pagina 446…

Dat gezegd hebbend is dit een absolute must voor iedere wielerliefhebber en ik ga zeker niet lang wachten met het lezen van de andere twee delen. Ik houd de Tour-koorts nog wel even warm.