archiveren

Maandelijks archief: september 2021

Onder de zoden van de Ierse schrijver Máirtín Ó Cadhain (1906-1970) is een roman met een uiterst originele invalshoek. Alle hoofdpersonen zijn namelijk overleden en liggen begraven op een kerkhofje in Conamara aan de Ierse weskust.

Dat die personen overleden zijn wil niet zeggen dat ze ook stil zijn. Het is namelijk een in dialoogvorm geschreven roman van maar liefst 411 pagina’s. Dat is niets te lang, het is een feest om te lezen.

Onder de zoden verscheen in 1949 eerst als feuilleton in The Irish Press. Het geldt als de eerste modernistische, Ierse roman en is oorspronkelijk in het Gaelic geschreven. Dat heeft te maken met het politieke activisme van de auteur, die tijdens de Ierse burgeroorlog in 1923/24 aan de zijde vocht van de IRA, die tegenstanders waren van de Ierse deling.

Nu is het Gaelic zelfs in Ierland geen gemeengoed, dus het is mooi dat er een vertaler in de persoon van Alex Hijmans is gevonden die het heeft aangedurfd dit werk te vertalen, want het verdient het om gelezen te worden.

Naast een inleiding van auteur Rashid Novaire geeft vertaler Hijmans ook nog een toelichting op het boek;

Ó Cadhain had een broertje dood aan wat ik hier Algemeen Beschaafd Iers zal noemen. Hij schreef in het schelle, rauwe dialect van Conamara…Ik heb ervoor gekozen alle door Ó Cadhain zelf bedachte plaatsnamen te vertalen; aan Nóra van ginder bij het schrale veld’ heeft een Nederlandse lezer nu eenmaal meer dan aan ‘Nóra uit Gort Ribeach’, vooral omdat Gort Ribeach niet in het echt bestaat en dus op geen enkele kaart te vinden is.

Een klein kerkhof dus tijdens de Tweede Wereldoorlog en de meest verse overledene bij het begin van het verhaal is Caitríona van kleine Pádraig. Zij heeft twee zussen, Nell en Baba. Nell kan ze niet uitstaan en Baba woont in de Verenigde Staten en op haar erfenis wordt met smart gewacht. Vanaf het moment dat ze begraven is, gaat Caitríona los en de eerste zin zet meteen de toon;

Lig ik nou op het perceel van een pond of op het perceel van vijftien shilling? Of zijn ze helemaal van de pot gerukt en hebben ze me, tegen al mijn aanwijzingen in, toch op het perceel van een halve guinea gegooid?

Het maakt haar nogal uit waar ze ligt en ze moet en zal een kruis op haar graf hebben van grijs kalksteen van het eiland. Dat is een ding en komt het hele boek door terug. Er komt heel veel terug en dat heeft te maken met die feuilletonvorm waarin de roman verscheen, maar ook in het boek werkt dit prima. Uiteraard bevind Caitríona zich in het gezelschap van al die andere doden en alle laatste nieuwtjes worden uitgewisseld. Dat gaat bijna uitsluitend al mopperend en scheldend waarbij Caitríona haar ooit beste vriendin Muraed bijna altijd wel aanroept;

Teef van het schrale veld! Vuile so and so! Jullie moeten haar niet geloven! Jullie moeten haar niet geloven! Muraed! Hé Muraed!…Hoor je wat Nóra van de Vieze Voeten zegt? En dat liegbeest van een Kitty?…Ik ontplof!

Ze ontploft bijna aan het eind van ieder hoofdstuk en het is hilarisch om te lezen. Toch is er ook een minder hilarische kant, want het verhaal geeft ook iets weer van de sfeer in het midden van de vorige eeuw op het Ierse platteland. Hard werken voor weinig geld en een grote sociale controle. Ook de volksverhalen spelen een rol in het boek;

…Weet jij eigenlijk wel, beste vriend, waarom de grond in de streek Conamara zo arm en zo schraal is?…
Alsjeblieft zeg, Cóili, alsjeblieft. Vanwege de ijstijd natuurlijk…
Ach, hou toch op! IJstijd m’n reet! Het was de vloek van Cromwell. Toen God de duivel naar de hel verbande, toen is dat op een haar na mislukt. De duivel is hier uit de hemel gevallen. Hij en de aartsengel Michaël hebben hier een zomer lang met elkaar gevochten. Bij die worstelpartij hebben ze hier al het land van de aardkorst losgetrokken…

Let wel, het zijn uitsluitend de doden die hier spreken hè. Die doden liggen wel stil maar zijn behoorlijk druk. Zo richten ze een Rotary Club op, kiezen voorzitters en sommigen laten zich cultureel onderleggen. Ze doen het zoals ze leefden boven de grond, altijd met een hoop gemopper en gescheld. Eén van de mooiere stukken is het deel waarin iedereen kwaad is op iedereen en ze elkaar de meest verschrikkelijke manieren toewensen om dood te gaan. Subtielere satire zit er ook in (‘daar kan ik mee leven’) maar het is genieten als de hele bende ruzie maakt. Nog één voorbeeld dan, over wie nu wie heeft afgelegd;

…Ik was degene die al jullie lijken heeft afgelegd, beste buurtjes…
En je hebt prima werk geleverd, Kleine Cáit, dat moet gezegd…
Ik was degene die Siúán van de winkel heeft afgelegd…
Je verkoopt leugens. Mijn dochters zouden jou geen snuifje hebben gegund van de lucht in de kamer waar mijn lijk lag opgebaard. Stel je voor! Jouw poten aan mijn lijk!…
Bij Siúán was zelfs de lijkenlucht op rantsoen, Cáit…

Vertaling: Alex Hijmans

Met het boek Roemloze levens van Pierre Michon is van alles aan de hand. Dat kan veel kanten op maar ik bedoel dit louter positief. Het is namelijk een prachtig geschreven boek. Het gaat over de levens van een aantal personages uit het Franse departement Creuse. Mini-biografieën over familieleden van de schrijver, over ongeletterde boeren, over een aan lager wal geraakte pastoor of twee broers die elkaar naar het leven staan. Levens die zouden verdwijnen in de mist van het verleden, als ze niet door Michon beschreven zouden zijn.

Michon beschijft die levens in een ongemeen mooie stijl, maar er is nog iets aan de hand. Hij beschrijft niet alleen zijn protagonisten, maar ook zichzelf. Hij wil graag schrijver worden, maar het boek tekent zijn onmacht om hierin te slagen. Maar het was toch zo’n mooi boek? Ja, dat is het. Door het beschrijven van die roemloze levens en zijn pogingen om iets van zijn schrijverscarrière te maken heeft hij zijn lot omgebogen en gaat hij als groot schrijver de geschiedenis in. Dit boek wordt namelijk gerekend tot de 100 belangrijkste boeken in de literatuur (ik weet even niet door wie, ik schrijf hier de achterflap na, maar u begrijpt de importantie van dit boek).

Wat ook opmerkelijk is, is dat Roemloze levens het debuut van Michon is, uitgebracht op 39-jarige leeftijd. Zijn latere werk, wat toch iets minder gewaardeerd wordt dan dit werk is eerder uitgebracht. Dan is er het genre. Het zijn biografieën, het is een autobiografie, maar het is het ook allemaal niet. In een interview in De avonden noemt vertaler Rokus Hofstede het een hybride vorm. Het is het allemaal, het is deels ook journalistiek, maar Michon vult hele delen zelf in, soms aan de hand van maar een paar gegevens. Reden waarom ik het boek echt onder de fictie plaats.

Wat maakt het nu tot zo’n prachtig boek? We verblijven niet de hele tijd in schilderachtige Franse dorpjes, al komt dat ook voor, maar er worden familieverhalen verteld. Eén verhaal gaat over een weeskind dat in de familie wordt geplaatst, André Dufourneau. Er is weinig over hem bekend, maar de verteller verbeeldt zich van alles. Het weeskind verdween uit de familie en zijn roeping zou Afrika zijn geweest. Daar is hij ook vast gestorven, net als zijn grootmoeder Élise die niet meer onder de mensen is;

Misschien herinnerde gisteren nog een oude vrouw die ergens in Grand-Bassam bij haar deur zat zich de ontzetting in de blik van een Blanke toen de klingen flikkerden, en het luttele gewicht van zijn lichaam waaruit de besmeurde klingen werden getrokken: vandaag is ze dood; en dood is ook Élise, die zich herinnerde hoe een kleine jongen voor het eerst glimlachte toen hem een mooie, op een schort gepoetste rode appel werd aangereikt: tussen appel en kapmes vlood een leven zonder gevolgen, en met elke dag die verstreek werd de smaak van de appel zwakker en de snede van het kapmes scherper.

Een leven zonder gevolgen en er zijn er meer. Antoine Peluchet is ook zo’n karakter. Over hem is nog minder bekend dus de aannames worden groter. Het geeft niet. Michon weeft er een prachtig verhaal van waarbij en passant de knecht en pias Fiéfié van Antoine’s vader Toussaint meesterlijk wordt geportretteerd. Het loopt niet goed af met hem;

Op een dag ten slotte kwam de pias niet.
Het was in de zomer, stel ik me voor. Vooruit, het was in augustus. Een mooie hemel boog zich werktuiglijk over de oogsten en de hei, wierp harde schaduwen op het huis van de Peluchets. De oude vrouwtjes die in het dorp waren gebleven, gitzwarte waaksters op hun drempel, geduldig als het daglicht, zagen met hun zieneroog Toussaint van tijd tot tijd post vatten in de omlijsting van zijn donkere deur: in het weidse azuur probeerde hij de nog blauwere vlucht van de kraaien te duiden; hij liep de stal in voor een onduidelijk karweitje of een onbestemde gedachte, keek er naar de al te oude, nutteloze, naar het halfduister verbannen ossen…

Michon gebruikt soms lange zinnen maar dat is prima. Het is een boek om langzaam tot je te nemen en dan is de beloning groot. Het taalgebruik is bloemrijk en het is wel gemaniëreerd genoemd voor in een debuut (‘kijk eens hoe ik kan schrijven’), maar auteur P.F. Thomèse waardeert in zijn boeiende artikel in De Revisor juist die hoogdravendheid en pathos. Ik onderschtijf dat ten volle, ik heb er van genoten. In zijn latere werk heeft Michon dat meer achterwege gelaten en in het interview in De Avonden zegt vertaler Hofstede dat Michon heeft toegegeven met zijn debuut wellicht zijn meesterwerk te hebben geschreven.

Uit dat interview leer ik ook dat er een Joods gezegde is dat zegt dat je twee maal kan sterven. Eén maal fysiek, de tweede maal als je vergeten wordt. Michon heeft met zijn boek Roemloze levens een aantal karakters hiervoor behoed, maar tegelijkertijd zichzelf ook en terecht wat mij betreft. Ik vind de Nederlandse titel Roemloze levens de lading beter dekken dan de Franse titel overigens, Vies minuscules. Dat is meteen een groot compliment aan de vertaler, Rokus Hofstede. Ik spreek redelijk goed Frans, maar ik ben passages tegengekomen die ik met geen mogelijkheid zou kunnen terugvertalen in het Frans, ik moet echt het origineel er een keer bij hebben. Ik sta niet alleen in die opvatting, Hofstede heeft dit jaar de Martinus Nijhoff Vertaalprijs ontvangen en wat mij betreft, gebaseerd op dit boek, zeer terecht.

Vertaling; Rokus Hofstede

In deze bundel Gedichte gedachten zijn een aantal gedichten van oud-politicus en schrijver Jan Terlouw bij elkaar gebracht. Terlouw schrijft zijn hele leven al gedichten en dat doet hij met een reden;

Het overkomt me, als ik een lezing voorbereid, dat ik zin heb om het onderwerp te concentreren in enkele rijmende regels. Dat helpt me om mijn gedchten te ordenen en tot de kern terug te brengen.

Soms dicht hij om geen andere reden dan om een eenvoudig levenslied te schrijven, soms dicht hij op uitnodiging. Zo staan er twee gedichten in die hij schreef op verzoek van Liesbeth List, maar die helaas nooit op muziek en dus ook nooit uitgevoerd zijn. Enkele teksten zijn wel op muziek gezet, onder andere door pianist Leonard Leutscher voor het Orion Ensemble.

Terlouw laat zichzelf niet omschrijven als dichter, de gedichten dienen andere doelen en dat lijkt me prima. Als poëzie was ik er niet van onder de indruk. Het is een sympathieke man en de gedichten zijn dat evenzeer. Het metrum is vaak aangenaam maar daar bleef het voor mij bij. Er zijn een aantal onderwerpen waarover Terlouw dicht, de natuur, politiek, leven en liefde, leed, stad en land en cabaret.

Een voorbeeld dan uit de sectie natuur, met de titel Waddenzee:

In eeuw’ge aarzeling tussen zee en land,
afwisselend zand en slib, ligt onontgonnen,
als woongebied van kokkels en van nonnen,
Het Wad, Europa’s zoute waterkant.

Hier groeit het fraaie duizendguldenkruid.
Hier voedt de blauwe kiekendief zijn kuiken,
te midden van miljoenen alikruiken.
Hier zont de zeehond met zijn jonge bruid.

Het is aan u of dit uitnodigt hier een bundel van te lezen. Maar er is wel degelijk een reden waarom ik deze bundel aanschafte, en dat is het gedicht Elgar, dat ik in zijn geheel weergeef;

Er zijn duizendmiljard sterren
in het heelal.
Maar vanaf de dag dat jouw leven begon
was je voor mij het dartele, stoeiende
doelgericht naar volwassenheid groeiende
lichtpunt.
Mijn stralende zon.

Er zijn duizendmiljard sterren
in het heelal.
Sommige waarneembaar, maar terwijl je ze ziet
voel je de gapend blauwe, onvruchtbare
en voor eeuwig onoverbrugbare
afstand.
Ze zijn en zijn niet.

Je hebt je gevoegd bij de
duizendmiljard sterren
in het heelal.

Ik sta bij het open, nachtelijke raam,
niet begrijpend, starend in de donkere
mysterieus en afstandelijk flonkerende
verte.
En ik zeg je naam.

Terlouw schreef het ter nagedachtenis aan zijn neef Elgar, die op 22-jarige leeftijd omkwam bij een stom verkeersongeluk in Frankrijk. Elgar, die mijn vriend was op de MEAO en die hier een monumentje verdient.

Commandant van Auschwitz is het autobiografische verhaal van Rudolf Höss. Hij was 3,5 jaar kampcommandant van het vernietigingskamp Auschwitz in de jaren 1940 tot 1945 en daarmee verantwoordelijk voor de dood van talloze mensen.

Na de oorlog werd Höss opgepakt en tijdens zijn gevangenschap in Krakau maakte hij omvangrijke aantekeningen, waarvan de belangrijkste in dit boek zijn gepubliceerd. De ene helft van de aantekeningen vormen een samenhangend geheel van zo’n 114 pagina’s, de autobiografie, die Höss de titel meegaf ‘Meine Psyche, Werden, Leben und Erleben’. De andere helft worden gevormd door 34 afzonderlijke aantekeningen, die qua omvang nogal verschillen. Voor het grootste deel gaan ze over leidende SS-ers zoals Himmler en Eichmann. Daarnaast zijn er nog wat aantekeningen over bepaalde procedures , zoals de vernietiging van Joden in Auschwitz, de tewerkstelling van gevangenen, de kampindeling enz. Voor dit boek is een selectie van die aantekeningen gemaakt en erin opgenomen.

Ik weet niet goed wat ik van dit boek moet denken, daar kom ik zo op terug. Het is ook niet bekend waarom Höss dit alles op verzoek heeft opgeschreven. Hij is naar eigen zeggen zo volledig mogelijk geweest en veel van wat hij heeft vermeld wordt uit andere bronnen ondersteund. In die zin is het een uniek document. Aan de andere kant laat zijn geheugen hem ook in de steek of schrijft hij soms aperte onwaarheden op. Dat wordt toegelicht in een uitgebreid notenapparaat. Het is soms ontluisterend om te lezen, dat wel.

Höss was door zijn familie voorbestemd om priester te worden maar daar dacht hij zelf anders over. Hij meldde zich aan als oorlogsvrijwilliger en kwam tijden de Eerste Wereldoorlog terecht in Turkije en Palestina. Daarna ging hij met het vrijwilliges-corps naar de Baltische staten om de orde te bewaken. Zijn betrokkenheid bij een moordpartij zorgde ervoor dat hij tot 10 jaar tuchthuis werd veroordeeld.

Na vijf jaar werd hij vrijgelaten, maar hij had dus opsluiting van nabij meegemaakt. Als hij Himmler leert kennen sluit hij zich aan bij de SS, het elitekorps van Hitler. Na een leidende functie in het kamp Dachau werd hij commandant van het concentratiekamp Auschwitz in Polen. Van Himmler kreeg hij de opdracht er een vernietigingskamp van te maken;

Toen hij mij in de zomer van 1941 persoonlijk opdracht gaf, in Auschwitz een plaats van massale vernietigingen voor te bereiden en deze vernietigingen te verrichten kon ik mij niet de geringste voorstelling maken van de omvang en de uitwerking daarvan. Wel was dit bevel iets ongewoons, iets onbekends. Doch door de motivering dacht ik, dat deze vernietiging juist was. Ik dacht er toen niet verder over na – ik had het bevel gekregen en moest het opvolgen.

Dit zou hij tot zijn dood toe aan volhouden. Achteraf gaf hij in verhoren toe dat de massavernietiging verkeerd was, maar hij was niet meer dan een trouwe soldaat. Deze redenering, samen met zijn uitspraken over wat hij in Auschwitz heeft gedaan en gezien, maken de persoon Höss tot een niet te begrijpen fenomeen. Hij ging aan de slag om de vernietiging zo efficiënt mogelijk te organiseren. Hij maakte het tot een organisatorisch probleem. Tegelijk verwonderde hij zich over de rol van de Joden die de Duitsers hielpen bij het uitkleden en naar binnen leiden van de mensen in de gaskamers. Hij noemde de zigeuners die hij ombracht ‘mijn liefste gevangenen’.

Het is surrealistisch om te lezen dat hij het zelf ook allemaal niet makkelijk vond. Niet om de vernietiging organisatorisch voor elkaar te krijgen met weinig middelen, maar ook niet om om te gaan met de gevolgen daarvan;

Ik mocht mij niet eens afwenden, wanneer al te menselijke gevoelens in mij opstegen. Moest koud blijven toekijken als de moeders met hun lachende of schreiende kinderen de gaskamers ingingen.

Hij beschrijft hoe een Joodse man, die hielp bij het ruimen van de lijken, zijn vrouw tussen de doden ontdekte en er ogenschijnlijk geen reactie op gaf, hij beschrijft hoe sommigen door hadden wat hen te wachten stond en hem dat ook toebeten, om vervolgens te eindigen met een larmoyante gevoelsuitstorting;

In het voorjaar van 1942 gingen honderden bloeiende mensen onder de bloeiende vruchtbomen van de boerenhofstede, meestal niets vermoedend, in de gaskamers, in de dood.

Daarom weet ik niet zo goed wat ik van dit boek moet denken, of misschien wel van de mens Rudolf Höss. Natuurlijk is het een document wat uitgegeven dient te worden en de noten verhelderen veel. Het is een soort autobiografie, het is een kijk op en in de geschiedenis, maar het is wel de visie van iemand die twee totaal verschillende kanten in zich heeft. Hij is, in zijn eigen kamp Auschwitz, opgehangen op 16 april 1947.

Vertaling; W. Wielek-Berg

Zijn vorige door mij besproken essaybundel vond ik geen hoogvlieger, maar Het eeuwige moment van Maarten ’t Hart heb ik weer met veel plezier gelezen. Dat zit hem in zijn manier van vertellen en het strooien met zijn kennis over onderwerpen waar ik niet direct aan zou denken maar die hij ineens interessant maakt door er zijn visie op te geven.

Dat eeuwige moment bijvoorbeeld. Die uitdrukking stamt van Proust en doet zich voor als Swann een vioolsonate hoort;

‘Misschien omdat hij de muziek niet kende, had deze zo’n overrompelende indruk op hem gemaakt, gevoelens in hem opgewekt, die ondanks de verwardheid ervan, misschien wel de enige zuiver muzikale, grenzeloze, volmaakt oorspronkelijke, niet tot een ander soort te herleiden gevoelens zijn. Een dergelijke ervaring is iets als “een eeuwig moment”.’

Ik herkende het direct en dacht terug aan mijn “eeuwige moment”. Dat was op een zaterdagmiddag in de Domkerk in Utrecht tijdens een wondermooie, mij onbekende, orgelpassage, toen het herfstlicht ineens tegelijk met die passage over de aanwezigen streek. ’t Hart begrijpt dit ook en gaat los met een bloemlezig vol “eeuwige momenten”, waarbij hij aangeeft dat er gewaakt moet worden voor routine en herkenning die de verassing uitsluit. Dit komt te vaak voor met concertprogrammeringen, die lang van tevoren zijn samengesteld en zelden zo’n “eeuwig moment’ zullen oproepen.

 ’t Hart gaat verder met een onderzoek naar het verband tussen poëzie en muziek. Er blijkt bar weinig gedicht over muziek maar een mooi voorbeeld is het gedicht van Vestdijk over de wals van Glazoenov. U kunt het op Youtube opzoeken, voorgelezen door Vestdijk zelf. De conclusie is wel dat de Nederlandse poëzie over muziek helemaal niets opheldert over de mysterieuze werking ervan. Dat wist ’t Hart allang en het doet er niet toe, het onderwerp is een kapstok voor hem om zijn kennis te etaleren en dat doet hij met verve.

Overigens is hij niet altijd even zorgvuldig, want als hij musicoloog Emanuel Overbeeke de les leest over Vestdijk en diens muziekverwijzingen, introduceert hij Overbeeke in het geheel niet en weten we dus niet dat hij musicoloog is en hij vermeldt ook niet waar Overbeeke zijn beweringen doet. Overigens, en dat moet je ’t Hart altijd nageven, zal Overbeeke van goede huize moeten komen om hem te weerleggen. Voor de goede orde, Overbeeke zou beweerd hebben dat men honderden verwijzingen naar muziek in het oeuvre van Vestdijk tegenkomt en ’t Hart is een kenner van dit oeuvre. Hij geeft haarfijn aan dat het maar om enkele verwijzingen gaat en om welke.

Na de muziek duikt ’t Hart de literatuur in en heeft het over de mathematische inslag van Emily Brönte. Hij roemt het boek Wuthering Heights, wijst ons op details en weerlegt Simon Vestdijk die Heathcliff ‘een ploert’ vindt omdat hij een hondje ophangt. Natuurlijk is dat niet sympathiek maar ’t Hart licht toe waarom dit gebeurt. Lastige hondjes tijdens een ontvoering zijn nu eenmaal niet handig.

Charles Dickens krijgt ook veel aandacht en je hebt direct zin om die boeken weer te gaan lezen. Met Kierkegaard had ik dat gevoel nooit zo, maar ’t Hart weet wel mijn interesse te wekken. Hij leerde zelfs Deens omdat hij zo graag diens dagboeken integraal wilde lezen. Dat lukt hem aardig en dan merkt hij dat de Nederlandse vertalingen, zoals van W.R. Scholtens, wel iets te wensen over laten;

Overigens heeft de manier waarop Scholtens pleegt te vertalen soms komische effecten. Zo treft de verbaasde lezer in Het ogenblik nr. 7 de volgende zinsnede aan: ‘En dit allertreurigste wat misschien van een mens gezegd kan worden is: dat hij niet meer omhoog te krijgen is.’ Dat staat er in het Deens dus niet.

Die dagboeken zijn in de Privé-Domeinserie deels uitgegeven, maar dat betreft maar een fractie. De integrale editie is inmiddels in het Engels vertaald, maar daarvoor dient u aardig in de buidel te tasten.

Nog zo’n voorbeeld van een haakje waaraan hij een nieuw hoofdstuk kan hangen; de overeenkomst tussen soortvorming in de evolutie, de kerkscheuring en het ontstaan van nieuwe literaire genres. Ik had er nog nooit bij stilgestaan, tot nu. Er valt ook genoeg op af te dingen of aan toe te voegen, maar het zorgt voor een vermakelijk hoofdstuk waarbij we eerst over het paargedrag van gorilla’s en chimpansees lezen en waar een paar regels verder de misdaadroman wordt verdedigd;

Edmund Wilson vond het zonde je tijd te verdoen met het lezen van misdaadromans terwijl er nog zoveel goede boeken waren. Misschien niet onwaar, maar anderzijds is het ook waar dat de meeste detectiveromans boeiender, interessanter zijn dan de bleekzuchtige kruimelwerken van Willem van Toorn of de modeprullen van Leon de Winter.

Zo kennen we ’t Hart weer. U wordt verder nog even bijgespijkerd over de auteurs Hjalmar Söderberg, Elias Canetti en Patricia Highsmith waarbij het steeds weer verbluffend is te merken hoe goed hij alle werken van die auteurs kent. Ik hoop dat ’t Hart nog niet uitgeschreven is.

Een nieuw vaderland voor de muzen is deel vier van de Geschiedenis van de Nederlandse literatuur. Het is geschreven door Karel Porteman en Mieke B. Smits-Veldt en behandelt de periode 1560-1700.

Het is een dik boek van 886 pagina’s en het lijdt een beetje aan hetzelfde euvel als deel drie uit deze serie. Het is vrij academisch van toon en je moet liefhebber van de materie zijn om dit allemaal door te willen lezen. Ik heb mij er prima mee vermaakt, maar de gemiddelde leesclub gaat er niet blij van worden.

Er staat namelijk een stortvloed aan informatie in het boek. Onderverdeeld in kleinere tijdvakken staan de auteurs stil bij de literatuur uit de verschillende Nederlandstalige streken of genres. Zo kan het dat u vaker de titel ‘De literatuur in Brabant en Vlaanderen’ tegenkomt, u zit alleen in een ander tijdvak. Rederijkers, dat zijn amateurdichters en voordrachtskunstenaars in verenigingsverband, waren belangrijk voor de literatuur en u zult het weten; iedere vereniging en al wat zij hebben gedaan wordt beschreven. Alle toneelspelen en drama’s die zij organiseerden passeren de revue.

Op zich interessant, maar ik genoot het meest van die grote namen die zelf hun stempel op de literatuurgeschiedenis hebben gedrukt. Dirck Volckertsz. Coornhert die zich beijverde voor de zuiverheid van de taal of Hendrik Laurensz. Spiegel die het genre van de Stedenlof beoefende, zoals zijn jubelzang op Amsterdam;

O rijcke Korenschuer van’t volckrijck Nederland;
Met starck verbanden hout, ghy hooghe huysen spant;
Niet vast ghegrond in Zand, maer op gehayde palen:
Waer de grond om ghekeert men soud int Bosch verdwalen.

Via Spiegel komen we bij nog grotere literaire kanonnen terecht als Pieter Cornelisz. Hooft, Joost van den Vondel, Jacob Cats en Constantijn Huygens. Ook beroemde dames als Katharina Lescailje, Titia Brongersma en Anna Roemers krijgen hun plaats, zij het dat de laatste door Vondel nog wel even weggezet werd als man…vrouwen met poëtische talenten moest men nog even aan wennen zeg maar.

Met deze dichters komen we tot de grotere drama’s uit de literatuur waarbij Vondel natuurlijk erg veel aandacht krijgt. Hij fungeerde zo’n beetje als het morele kompas van Nederland en hij was niet bang om stelling te nemen zoals bij de executie van raadspensionaris Johan van Oldebarnevelt. Toch was er ook kritiek, Huygens was namelijk helemaal niet zo te spreken over de stijl van Vondel. Die was namelijk nogal rechtlijnig in de leer en hield niet van grammaticale vrijheden of volkstalige vormen;

Huygens reageerde in een weerlegging vrij minachtend op dit onbegrip voor subtiel taalspel en ook volgens Hooft zocht Vondel nogal eens ‘knorven in de biezen’ (knopen in rietstengels).

Titanen tegenover elkaar, maar die titanen hadden wel iets nodig om over te schrijven en ook die aanleidingen tot poëzie worden uitgebreid toegelicht. Het geloof is een heel belangrijke. Joannes Stalpart van der Wiele was een tekstschrijver voor liederen van de Hollandse zending bijvoorbeeld. Camerata Trajectina heeft een prachtige cd gemaakt met de titel Zingende Zwanen, waarin sommige van zijn teksten ten gehore worden gebracht.

Andere aanleidingen waren grote gebeurtenissen zoals de ramp met de Batavia bij Australië of de oorlogsverrichtingen in Europa. Uiteraard was Michiel de Ruyter een dankbare inspiratiebron. Ook een eenvoudig gegeven als het buitenleven zorgde voor veel gedichten, zoals de hofdichten waarin men bijvoorbeeld de superioriteit van het zuivere landleven boven dat in de stad beschreef. Een voorbeeld is het gedicht over Hofwyck, waarin Huygens zijn buiten aan de Vliet in Voorburg bezong. Zijn buiten ligt al lang niet meer buiten en als hij wist hoe dat er nu bij lag zou hij het wellicht wat moeten herschrijven…

Nu lijkt het alsof er alleen maar gedicht werd in die tijd en dat werd er ook veel. Buitenstaanders viel het zelfs op dat de vers- en liedkunst erg goed ontwikkeld was in Nederland, waar verder de muziekcultuur niet op het allerhoogste niveau stond Europees gezien. Maar voor iedere gelegenheid was er een lied en dus tekst. Toneel was echter ook belangrijk en ook daarvoor werd er geschreven. De embleemboeken wil ik nog even apart noemen. Die waren erg populair en bestonden uit boeken met emblemata ofwel houtsnedes of gravures, begeleid met een spreuk of korte tekst. Vaak bevatte die tekst dan een morele les. Ook hiervan staan veel voorbeelden in het boek met mooie illustraties. Ook het fenomeen drempeldichten kwam ik overal tegen en dat zijn dan weer gedichten die ter inleiding dienen tot een groter (dicht)werk.

Interessante materie en ik kan er uren over doorlezen, maar de aparte verhalen blijven toch het mooiste, zoals die excentrieke edelman Everhart Meyster, die op zijn landgoed uitsluitend groenblijvende bomen en struiken had geplant en het landgoed Nimmer-dor noemde. Hij schreef er een hofdicht over;

In elke vierde regel van zijn ruim achthonderd verzen tellende gedicht herhaalde hij: ‘’t is nimmerdor rontsom, van boven en ter zijden.’ Zelfs het boek was groen: met groene letters gedrukt op groen papier.

9045031175.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Ik mag mij graag verwonderen over wat er zoal groeit en bloeit en dan mag een boek over Alexander von Humboldt, De uitvinder van de natuur, natuurlijk niet in mijn bagage ontbreken. Het is geschreven door historicus Andrea Wulf en is mij opgevallen door een aantal positieve besprekingen.

Nu ben ik Alexander von Humboldt (1769-1859) al tegengekomen in het boek van Hans Mulder, De ontdekking van de natuur, maar hier hebben we niet minder dan de uitvinder van het geheel te pakken dus ik was zeer benieuwd. Om maar met de deur in huis te vallen, het boek is een absolute aanrader.

Het belang van Von Humboldt wordt al snel aangegeven door Wulf. Tijdens zijn expeditie naar Zuid-Amerika viel het hem op tijdens de beklimming van de Chimborazo in de Andes, waarvan men toen dacht dat het de hoogste berg ter wereld was, dat er verschillende vegetatiezones bestonden. Op bepaalde hoogtes kwam hij vegetatie tegen die hem deed denken aan vergelijkbare begroeiing in het Europees gebergte;

Niemand had ooit op deze manier naar planten gekeken. Humboldt nam de vegetatie niet waar volgens de beperkte classificatiecategorieën, maar in relatie tot de groeiplaats en klimaat. Hij beschouwde de natuur als een universele kracht met klimaatzones die zich over alle continenten uitstrekten; een radicale opvatting voor die tijd, maar wel een die nog steeds van invloed is op ons beeld van ecosystemen.

Von Humboldt begint natuurlijk niet als natuurvorser, maar met een gedegen opleiding als mijnbouwinspecteur. Daar doet hij zijn kennis op over geologie en andere natuurwetenschappen. In zijn vrije tijd onderzoekt hij de invloed van het licht op planten en bomen. Hij ontmoet Goethe en die is razend enthousiast over de jonge wetenschapper;

Nog nooit had hij iemand ontmoet die zo veelzijdig was. Humboldt kon de dingen in zijn enthousiasme met zo’n snelheid door elkaar klutsen dat Goethe hem soms nauwelijks kon volgen.

Ze zouden tot Goethes dood contact blijven houden. Met de erfenis van zijn moeder beschikt Von Humboldt over het kapitaal om zijn eerste expeditie naar Zuid-Amerika te financieren. Hij wordt vergezeld door zijn vriend en botanist Aimé Bonpland. Ze schaffen allerlei meetinstrumenten aan en hun tocht begint als ze in Venezuela aankomen.

Dan begint er een onwaarschijnlijke reis die u vooral zelf moet gaan lezen. Ze worden geteisterd door muggen, ziekte, kou en tropische hitte, maar onder alle omstandigheden verzamelen ze data. Overal worden planten en dieren verzameld, temperaturen gemeten, kookpunten gemeten op diverse hoogtes, ze hebben zelfs een instrument om het blauw van de lucht te meten. Er worden talloze aantekeningen gemaakt en het is verbluffend te lezen hoeveel werk er wordt verzet. Tegelijk worden er consequenties doorzien en overdacht;

Humboldt was de eerste die het cruciale belang van bossen voor een ecosysteem en klimaat uiteenzette…Hij sprak ook over de zuurstofproductie van bomen en de invloed daarvan op het klimaat. De effecten van menselijke inmenging waren nu al ‘onvoorzienbaar’, betoogde hij, en zouden catastrofale vormen aannemen als we doorgingen de wereld zo ‘genadeloos’ te verstoren.

De man was zijn tijd ver vooruit. Via Mexico keert hij terug naar Europa waar hij talloze lezingen geeft en al zijn data in verschillende boeken verwerkt. Op latere leeftijd maakt hij nog een reis door Rusland, tot aan de Chinese grens en ook dat staat beschreven in dit boek. Een mooi verhaal is dat hij op basis van zijn kennis weet dat er diamanten in Rusland te vinden moeten zijn en hij krijgt gelijk. Zijn roem stijgt tot grote hoogte en hij wordt één van de beroemdste geleerden uit zijn tijd. Dat blijkt ook uit de talloze vernoemingen naar hem, van pinguïns tot een golfstroom. De Amerikaanse minister van Oorlog, John B. Floyd, stuurde Von Humboldt negen kaarten van Noord-Amerika waarop alle steden, county’s, gebergten en rivieren stonden die naar hem vernoemd waren.

Het boek houdt niet op bij de dood van Von Humboldt, want Wulf beschrijft nog andere natuurvorsers zoals George Perkins Marsh, Ernst Haeckel, John Muir en niet te vergeten Charles Darwin. Von Humboldt had een grote invloed op hen allemaal en Darwin heeft hem ook ontmoet. Grappig om te lezen dat, ondanks Darwin’s torenhoge bewondering voor Von Humboldt, die ontmoeting enigzins tegenviel;

Darwin was diep geschokt door Humboldts gedrag. Hoewel hij enkele keren probeerde ertussen te komen, gaf hij het uiteindelijk op. De oude Humboldt was heel opgewekt en maakte hem een paar ‘geweldige complimenten’, maar hij praatte gewoon te veel.

Het boek leest geweldig door en Wulf beschrijft de reizen en natuurwetenschappelijke materie op heldere wijze. Het is ook prettig dat het geen uitputtende biografie is waarin iedere ontmoeting geduid moet worden, we gaan al snel op reis zeg maar. Interessant zijn wel de ontmoetingen met de groten der aarde zoals de Amerikaanse president Jefferson (in die tijd hing Jeffersons wasvrouw de presidentiële was gewoon te drogen op het rottend hekje rondom het Witte Huis) en zijn vriend de revolutionair Simon Bolívar. De enige omissie wat mij betreft is de reis naar Mexico. Die sluit aan op de expeditie naar Zuid-Amerika maar blijft onbeschreven. Verder is het een mooie opmaat naar wat boeken over Darwin die ik nog heb liggen.

Vertaling; Mariella Duindam en Fennie Steenhuis

940040204X.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Zo’n 10 jaar terug las ik de autobiografie van Keith Richards, de gitarist van de Rolling Stones. Het andere boegbeeld is natuurlijk Mick Jagger. Die zou ooit zijn biografie schrijven maar dat is er nooit van gekomen, zijn geheugen is ‘te selectief’ gebleken. Erkend biografieschrijver (zie ook mijn bespreking over Jimi Hendrix) Philip Norman heeft de handschoen opgepakt en heeft deze lijvige biografie van 644 pagina’s geschreven.

Het is een boek dat je als Stones-liefhebber, want dat ben ik, gelezen wil hebben. Tegelijkertijd ben ik niet veel wijzer geworden na het verhaal van Keith Richards en de feiten die ik al kende over de band. De voorliefde van de jonge Mike Jagger (het werd later pas Mick) voor de blues is wat hem onderscheidt van zijn klasgenoten en waarin hij Keith Richards vindt. Jagger heeft niet bepaald een achtergrond in ellende en misère waar die muziek zo goed bij gedijt, hij heeft een gelukkige jeugd in het graafschap Kent. Toch weerhoudt dit hem niet om een band op te richten en zich vol op de blues te storten. Multi-instrumentalist Brian Jones komt erbij en ontpopt zich tot de leider van de band. Hoe de band moest heten, dat was nog een ding. Brian koos voor de ‘Rolling Stones’, ontleend aan een Muddy Waters-song maar;

Mick, Keith, Stew en Dick voerden alle vier aan dat het klonk als een kruising tussen een klassiek vioolkwartet en een Iers showorkest, maar de kogel was door de kerk – en het was per slot Brians groep.

Met manager Andrew Loog Oldham komen er meer boekingen, hoewel het eerste televisie-optreden nog niet direct een daverend succes is. Recensent Craig Douglas over Micks zang;

‘Erg gewoontjes. Geen woord van te verstaan. Met een Liverpools accent had het misschien nog wat kunnen worden.’

De gebeurtenissen volgen zich in rap tempo op. De eerste successen komen, Mick verbreekt zijn verloving met Chrissie Shrimpton en zij doet een zelfmoordpoging. Mick ontmoet Marianne Faithfull en krijgt een relatie met haar. Brian Jones raakt meer en meer verslaafd en gaat erg zorgelijk gedrag vertonen. Ook Keith raakt in de ban van de drugs tot er een inval wordt gedaan in zijn landhuis.

Bij dit voorval staat Norman lang stil, want het zorgt bijna voor het einde van de carrière van de Stones. Norman onthult zelfs dat er een mol van de CIA en MI5 is geregeld om de Stones van lsd te voorzien en ze zo met hoge straffen van het podium te krijgen. De identiteit van deze ‘Acid King’ David wordt in dit boek onthuld. Mick verdwijnt in voorlopige hechtenis en

Intussen reed Keith, die nog op borgtocht vrij was, op topsnelheid naar Redlands om schone kleren en wat andere spullen voor Mick te halen, zoals een boek over Tibetaanse filosofie en een legpuzzel.

Soms is het wat minder rock-‘n -roll blijkbaar. Gelukkig komen ze er redelijk goed vanaf met hun straffen. Mick en Keith hebben inmiddels de smaak te pakken met het schrijven van nummers en dat vind ik verrweg de meest interessante delen uit dit boek. Waar komt een nummer als ‘Sympathy for the Devil’ vandaan en hoe ontstaat het? Die informatie staat in het boek maar vormt helaas niet de hoofdmoot. Wat me bijstaat uit dit boek zijn voornamelijk de relaties van Mick Jagger en dat waren er nogal wat.

Chrissie Shrimpton, Marianne Faithfull, Marsha Hunt (waar hij een dochter mee kreeg), Bianca Jagger (waar hij ook een dochter mee kreeg), Jerry Hall (twee dochters en twee zonen) en Luciana Morad (een zoon). De biografie was nog niet geschreven toen zijn laatste zoon met Melanie Hamrick werd geboren. Voeg daarbij de talloze andere vriendinnen die Jagger heeft gehad en zijn trouweloze gedrag, dan heeft u een aardig beeld van deze biografie.

Valt het dan uiteindelijk tegen? Nee, dat toch ook weer niet. Als Stones-fan wil je het toch lezen en natuurlijk komen de optredens wel aan bod. Norman maakt prettige nuanceringen bij de dood van Brian Jones, waar Jagger nogal eens verwijten krijgt over zijn rol en doet dat ook bij het drama van Altamont. Bij dat optreden viel een dode door de ingehuurde Hells Angels-brigade en Norman neemt Jagger in bescherming waar hij ook hier kritieken kreeg op zijn rol.

Wat wel jammer is, is dat de eerste jaren onevenredig veel aandacht krijgen naar mijn smaak. Als ik op pagina 304 ben zitten we nog steeds in het jaar 1968 en de laatste jaren worden dus iets te snel afgedaan. Er is wel aandacht voor de solo-carrière van Jagger maar de tournees met de groep vormen de hoofdmoot. Overigens gingen de heren op den duur ook aardige grillen vertonen;

In Roundhay Park eisten ze dat er backstage een Japanse tuin zou worden aangelegd. Met een beekje, een brug, een waterval en koikarpers. Op de parasols in dit heilige der heiligen moest in het Japans ‘Welkom Rolling Stones’ staan…Het optreden werd gepresenteerd door Andy Kershaw…die weinig moest hebben van zinloze grillen van supersterren. Hij haalde er een kalligraaf van Leeds University bij die een andere Japanse tekst op de parasols schilderde: ‘Zak in de stront, Rolling Stones.’

Dit boek is dus van alles wat met een lichte overkill aan de relaties van Mick. Een iets scherpere redactie had gemogen omdat de volgende anekdote drie keer wordt genoemd; dat is het geval waarin Mick Jagger drummer Charlie Watts opbelt voor iets en vraagt waar ‘zijn’ drummer bleef. Volgens de overlevering verkocht Charlie Mick hierop een mep en beet hem toe het nooit meer over ‘zijn’ drummer te hebben, want ‘jij bent mijn zanger’. Ik las dit boek toen ik hoorde van het overlijden van Charlie Watts en dan krijgt het boek toch ineens een andere lading. Maar voor fans dus eigenlijk een must-read.

Vertaling; Henny Corver, Pon Ruiter en Frits van der Waa

db779f10a35e5fb59724d676b77444341587343_v5
Napoleon en De schaduw van de Revolutie. Met deze twee titels brengt Bart van Loo twee verhalen bijeen in een portret van de beroemdste persoon uit de Franse geschiedenis en de meest tot de verbeelding sprekende gebeurtenis; de Franse Revolutie. Omdat ik mij toch in Frankrijk bevond leek mij dit een prima gelegenheid voor een nadere kennismaking met Napoleon en zijn tijd.

Er zijn boekenkasten vol geschreven over Napoleon dus je moet van goede huize komen om er één aan toe te voegen. Van Loo gebruikt hiervoor de Franse Revolutie als uitgangspunt en wil uitzoeken hoe de wisselwerking tussen Napoleon en de Revolutie was om te begrijpen wie Bonaparte geworden is. Hoe slaagde hij erin de Franse bevolking te overtuigen dat hij de man was op wie ze zaten te wachten.

Als de Revolutie uitbreekt is Napoleon, de geboren Corsicaan, al in Parijs. Koning Lodewijk XIV en zijn vrouw Marie-Antoinette vluchten maar worden opgepakt en eindigen onder de guillotine. Napoleon is getuige van de bestorming van het Paleis bij de Tuilerieën en kijkt met afgrijzen naar het bloedvergieten. Toen nog wel;

Napoleon Buonaparte, die op 10 augustus 1792 onwel wordt bij het zien van enkele honderden doden, zal een model zijn voor dictators die hun jonge mannelijke bevolking gebruiken als kanonnenvoer. Zijn Grande Armée zal onophoudelijk blijven putten uit het gespuis, het rapaille, het door de jonge Buonaparte zo gehate gepeupel.

Een kleine doorkijk naar de toekomst maar zover is het nog niet. Napoleon maakt snel carrière in het leger. We zien kopstukken uit de oude adel als Talleyrand en Fouché naar voren komen en die zullen een rol blijven spelen, ook als vertrouwelingen van Napoleon. Robespierre is een ander verhaal. Die komt juist niet uit de oude adel maar zal toch veel macht krijgen en uiteindelijk zijn hand overspelen. Ook hij eindigt op het schavot.

Als Napoleon een overwinning behaalt op de Royalisten wordt hij opperbevelhebber van de binnenlandse strijdkrachten. Hij trouwt met Joséphine de Beauharnais en behaalt nieuwe overwinningen in Noord-Italië. Hij weet inmiddels dat hij onmisbaar is geworden voor de gevestigde macht in Parijs.

Uiteindelijk vertrekt hij met een leger naar Egypte en daar blijkt dat zijn scrupules al een stuk minder zijn geworden. Toen hij optrok naar Akko (nu in het noorden van Israël) liet hij 3000 mannen fusilleren die zich al aan hem hadden overgegeven. Toen hem berichten bereikten dat de tijd rijp was om zelf de macht in Parijs te grijpen zag hij er ook geen been in om zijn leger in Egypte aan haar lot over te laten en alleen terug naar Frankrijk te vertrekken.

Daar grijpt hij de macht en creëert een nieuw staatsbestel. Voor het gemak worden er zestig van de drieënzeventig kranten verboden; stabiliteit is even belangrijker dan democratie. Ook gaat hij weer op veldtocht, ditmaal over de Alpen. Niet op een heroïsch wit strijdros zoals u wellicht kent van het schilderij van Jacques-Louis David, maar koukleumend op een ezel, zoals te zien op het schilderij van Paul Delaroche. Het doel van die tocht was om in Italië de Franse troepen te versterken en gebied te heroveren. Hij zou bij Marengo een beslissende overwinning behalen.

Als hij zichzelf uiteindelijk tot keizer kroont begint zijn queeste naar Europese almacht. Bij Austerlitz (in het tegenwoordige Tsjechië) verslaat hij de Oostenrijkse en Russische legers. Voor de bulletins krikte hij de slachtofferaantallen aardig op, in zijn brieven aan Joséphine gebruikte hij gewonemensentaal;

‘Gisteren heb ik de Russen en Oostenrijkers verslagen. Ik ben redelijk moe. Ik heb een week lang buiten geslapen, en de nachten waren redelijk koud.’

Napoleon blijkt een man van vele gezichten maar bovenal valt op dat zijn ambitie boven alles gaat. Hij boezemt zijn manschappen vertrouwen in maar is nooit oprecht bezorgd. Ze moeten zo goed mogelijk het gevecht in geleid worden. Aanvallen is altijd belangrijker dan verzorgen, winnen belangrijker dan zijn mannen sparen.

Uiteindelijk zal hij zelfs de Russische tsaar de oorlog verklaren. Die veldtocht loopt uit op een totale mislukking en de ooggetuigenverklaringen zijn schrijnend. Soldaat Henri Ductor schrijft;

‘Hoe vaak heb ik me niet op mijn buik op de grond geworpen om uit de sporen van paardenhoeven water van een gelige kleur te drinken.’

Zijn leger verdwijnt in het niets en niet eens zozeer door verloren veldslagen, wel door alle ontberingen. Ook hier laat Napoleon iedereen in de steek want hij dreigt zijn macht te verliezen in Frankrijk. Dat gebeurt ook en hij moet abdiceren. Hij vertrekt in ballingschap naar het eiland Elba.

Dat verblijf duurt echter maar tien maanden en dan vertoont hij zich weer met een snelgroeiend leger van aanhangers in de hoofdstad. In Parijs heerste namelijk grote onvrede over het Verdrag van Parijs waarmee de oorlog tegen Frankrijk beëindigd was. Napoleon wist dat en kwam om orde op zaken te stellen.

Koning Lodwijk XVIII, die inmiddels aan de macht was, vluchtte naar Gent. De hertog van Wellington formeert zijn troepen en zal Napoleon treffen bij het plaatsje Waterloo in de Zuidelijke Nederlanden. Napoleon wordt er verslagen en dat betekent zijn einde. Hij wordt definitief verbannen naar een eilandje in het zuiden van de Atlantische Oceaan, Sint-Helena. Daar zal hij ook overlijden.

Bart van Loo heeft een prachtig boek geschreven dat constant de aandacht weet vast te houden. De handige chronologie achter in het boek zet je altijd op het goede spoor als je de weg kwijt bent, maar het is zelden nodig. De houding van de Fransen ten opzichte van Napoleon is interessant; in de verkiezingen voor de grootste Fransman aller tijden staat hij steevast samen met De Gaulle bovenaan, hoeveel doden hij ook op zijn geweten heeft. De Slag bij Austerlitz wordt dan weer niet gevierd, maar een veroordeling van zijn oorlogsmisdaden is er ook nooit gekomen. Waarschijnlijk heeft Napoleon zelf dit al voorvoeld, getuige zijn uitspraak;

‘Elke dag verdampt de herinnering aan mijn tirannie een beetje meer.’

85070eb9eeecc36593768555551444341587343_v5
Soms geven boeken een prachtig tijdsbeeld weer en de memoires van de Duits-Franse journaliste en schrijfster Claire Goll (1890-1977) zijn daar een mooi voorbeeld van. In Alles is ijdelheid beschrijft zij haar leven vanaf haar jeugd, haar relatie met de dichter Yvan Goll en de talloze beroemdheden die ze hebben ontmoet in de loop der jaren. Het is een culturele geschiedschrijving van de eerste helft van de vorige eeuw, maar het is ook roddel en achterklap. En niet onbelangrijk, het leest heerlijk weg.

De achterkant waarschuwt ons al, mevrouw Goll is venijnig, soms ronduit boosaardig en op de eerste pagina gaat ze er bij de schrijver James Joyce al met gestrekt been in;

Van de grote mannen was er geen zo geblokkeerd als James Joyce…Ik heb teveel eerbied voor dieren, zelfs voor kwallen of schelpdieren, om ze te vergelijken met Joyce, die geprepareerde mummie, dat stuk schors zonder sap of warmte, die uitgedroogde peer.

Oei, dat belooft wat. Waarom zo boos? Ik ben geen psycholoog maar ze had geen makkelijke start met een moeilijke jeugd waarin vooral haar moeder het moet ontgelden. Ze beschuldigt haar ouders ervan haar broer tot zelfmoord te hebben gedreven bijvoorbeeld. Ze groeide op in München waar ze uitgehuwelijkt werd na haar zwangerschap.

Dat huwelijk houdt geen stand, ze leert de Oostenrijkse schrijver Franz Werfel kennen en verlaat man en dochter om naar Frankrijk en later naar Genève te gaan, waar ze de dichter Yvan Goll leert kennen. Samen vertrekken ze naar Zürich waar ze bij de geboorte van de Dada-beweging zijn. Zwitserland krioelde van de intellectuelen die experimenteerden met de avant-garde zoals beeldhouwer Hans Arp, schrijfster Else Lasker-Schüler, kunstenaar Hugo Ball en de dichter Tristan Tzara. Goll geeft van allemaal rake portretten en ik heb ze allemaal opgezocht voor een nadere kennismaking.

Het echtpaar Goll gaat in Ascona in Italië wonen en Yvan ontpopt zich tot een notoire vreemdganger. Claire is ook niet van alle smetten vrij en vlucht in de armen van dichter Rainer Maria Rilke. Het gaat niet anders als ze zich in het culturele leven van Parijs storten. En passant volgen er ontmoetingen met de componist Erik Satie en kunstschilder Marc Chagall en is er herrie met de schrijver en surrealist André Breton. Ondertussen wordt Claire zo gek van de chronische ontrouw van Yvan (in dit geval met een vriendin) dat de boel escaleert;

Ik richtte op het hart van Goll en terwijl ik kalm mijn ogen dicht deed losste ik een schot.

Geen zorgen, schieten was niet haar forte. Schrijven wel en dat gaat onverdroten voort met mooie verhalen. Claire blijft ook vluchten in verhoudingen met de regisseur Jean Painlevé en met de dichter Vicente Huidobro. Ze kon maar net de strelende handen van de lesbische toneelschrijfster Nathalie Clifford Barney van zich afhouden. We krijgen nog wel het gedoe mee over het optreden van de vriendin van toneelschrijver Maurice Maeterlinck in de opera van Claude Debussy waarover ik hier schreef en over haar vriendschap met de schrijfster Colette.

Ondertussen gaat Claire ook aan de slag als journalist. Opvallend is het standpunt dat ze inneemt over de positie van de vrouw;

We zijn inferieure schepselen, net genoeg om te jongen…Nooit zal een vrouw een Michelangelo, een Bach of een Palladio zijn. Grote filosofen met een rok aan bestaan niet. Hoe wil je dat ze systemen ontwerpen zoals Kant, Hegel of Marx? Een dergelijk abstraherend vermogen kan niet ontstaan in de geest van een pop.

Zo gaat het nog even door. Ook daar klinkt woede of verongelijktheid in door. Dat geldt ook ten aanzien van de ontrouw van Yvan. Hij rent achter iedere rok aan die er binnenkomt en, wat er nog bijkomt;

Naast zijn chronische ontrouw had Yvan nog een andere onhebbelijkheid: hij dreef me voortdurend in de armen van andere mannen.

Het staat er echt. Uiteindelijk vluchten ze toch samen naar New York, om niet in de Tweede Wereldoorlog verzeild te raken. Ook daar komen ze in aanraking met tal van beroemdheden, zoals de schilder Piet Mondriaan, de schrijfster en componiste Alma Mahler en de schrijvers Stefan Zweig, Henry Miller en Carson McCullers. Daar krijgt Yvan te horen dat hij aan leukemie lijdt.

Na de oorlog vertrekken ze weer naar Europa waar Yvan in het ziekenhuis belandt. De verhalen gaan gewoon door overigens. Dichter Paul Celan probeert Claire te verkrachten en Albert Einstein lijdt onder het feit dat hij de atoombom mogelijk heeft gemaakt. Uiteindelijk overlijdt Yvan en hij wordt begraven op Père-Lachaise in Parijs, waar hij later met Claire verenigd zou worden. Claire vertrekt na zijn dood nog wel naar Amerika, maar de memoires gaan verder niet door.

Als je van kunst en cultuur houdt is dit boek echt een opeenvolging van interessante ontmoetingen met grote kunstenaars, veelal uit de hoek van dada en surrealisme. Het is onwaarschijnlijk wie Claire allemaal heeft meegemaakt en het is razend interessant om te lezen hoe die beroemdheden zich in de omgang gedroegen. Uiteraard kunnen die vertellingen gekleurd zijn want verteld door Claire alleen, maar ik vond het boek toch zeer de moeite waard.

Vertaling: Frans de Haan en Marianne Kaas