archiveren

Maandelijks archief: augustus 2020

9048837316.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
De biografie van Johan Cruijff van Auke Kok is een dik boek van 639 pagina’s. Het hadden er ook 1000 kunnen zijn want er is veel te vertellen. Elders in mijn blog noemde ik Cruijff een fenomeen en dit boek onderstreept dat ten volle.

Eerst maar even de ophef. De publicatie in 2019 werd overschaduwd door een zinsnede in het boek waarin Kok aangeeft dat Cruijff zich jaarlijks een miljoen zou laten uitbetalen door zijn eigen Johan Cruyff Foundation. Klopt niet, zo riep de Foundation en de rechter bepaalde dat er gerectificeerd moest worden met een inlegvel. Dat gebeurde ook, maar Kok werd later gerehabiliteerd door een onderzoek van Follow the Money; hij had hoogstens wat gedetailleerder moeten zijn.

Jammer dat die ophef de rest van het boek overschaduwde, want dit is een prima biografie. Ik heb Cruijff op tv nog zien voetballen maar ben te jong om alles meegekregen te hebben van zijn prestaties. Ik ken al die fragmenten van hem, de wereldgoal met dat lintje in zijn hand, de zwembadaffaire in West-Duitsland, het afdalen van de tribune naar Leo Beenhakker, de penalty met Jesper Olsen enzovoort, maar al die losse kennis krijgt nu een verband. Ik begrijp nu ook veel beter wat voor een talent Cruijff was.

Dat wordt al duidelijk in zijn jeugd. Cruijff voetbalt zò goed, hij hoeft niet toe te groeien naar het eerste elftal bij Ajax, hij eist zijn plaats simpelweg op met doelpunten. De strenge Rinus Michels is zijn trainer en Michels zal in heel zijn carrière belangrijk voor Cruijff zijn; ze denken hetzelfde over voetbal. Samen maken ze Ajax kampioen.

Cruijff is een prater. Zo jong als hij is, roept en dirigeert hij zijn medespelers onophoudelijk alle kanten op. Met reden, want Cruijff ziet het spel als geen ander. Het spel zonder de bal is voor hem even belangrijk als met de bal. Het werd zijn medespelers wel eens te veel;

Zijn gebabbel nam met het groeien van zijn zelfvertrouwen alleen maar toe. Zijn oudere teamgenoot Henk Groot riep soms: ‘Hou nou je smoel een keer, kleine.’ Maar lang hielp dat nooit. ‘Na een poosje ging hij gewoon weer verder met ouwehoeren,’ herinnerde Groot zich later. ‘Die kleine was een zenuwlijder die zich overal mee bemoeide en altijd zijn mening gaf. Ik moet wel toegeven dat hij bijna altijd gelijk had, maar hij lulde gewoon te veel.’

Privé praat hij een stuk minder overigens. Hij trouwt met Danny en zij bepaalt hoe het er thuis aan toe gaat. Haar vader, Cor Coster, gaat Cruijff op zakelijk vlak bijstaan. Daarin is Cruijff een absolute pionier. Hij sluit sponsordeals, gaat geld voor interviews vragen die niet direct met voetbal te maken hebben en komt op voor zijn salaris en premies. Daar profiteren zijn medespelers vaak ook van. Cruijff schroomt niet om het bestuur van een club onder druk te zetten, bij voorkeur als er een belangrijke wedstrijd voor de deur staat.

Met Ajax wint hij naast nationale titels ook drie maal de Europacup I, maar een op het oog futiele aanvoerderskwestie zorgt ervoor dat Cruijff zijn heil in Barcelona zoekt. Hij komt het land in als semoviente, dat wil zeggen als schaap of koe. Gaat u het vooral zelf lezen. Die club heeft nog geen grote successen gehaald, tot Cruijff komt (Michels is daar inmiddels trainer). Het zal meteen resulteren in een kampioenschap en Cruijff is er mateloos populair. Zakelijk gezien gaat het hem ook daar voor de wind, tot hij Michel Basilevitch tegenkomt. Die wint het vertrouwen van Cruijff en zal namens hem talloze investeringen doen die faliekant verkeerd uitpakken. Cruijff zal er miljoenen mee verliezen.

Inmiddels is er met het Nederlands elftal een WK-finale verloren en gaat het sportief gezien in Barcelona ook niet zo goed meer. Michels is weg en met de nieuwe trainer Weisweiler botert het niet;

Weisweiler herinnert zich nog een dialoog met Cruijff;

Cruijff: ‘Och, u bepaalt de tactiek vooraf en ik bepaal de tactiek op het veld.’
Weisweiler: ‘Dat geloof je toch zeker zelf niet?’

Uiteraard geloofde Cruijff dat wel en hij zou gelijk krijgen, Weisweiler kon gaan. Na vijf jaar houdt Cruijff het ook voor gezien. Een overval op zijn gezin heeft er goed ingehakt. Zijn geld is verdampt en hij kan in de Verenigde Staten een hoop geld verdienen om het aan te vullen. Hij gaat in Los Angeles en in Washington voetballen. Ondanks de slechte voorzieningen voor voetballers vindt hij er zijn draai, hij vind het leuk om weer te pionieren. Hij zet zich ook in voor goede doelen en zal daar later in Nederland vervolg aan geven met zijn Cruyff Courts, de voetbalveldjes, en de Cruyff Foundation.

Na een avontuur bij de Spaanse club Levante komt hij terug naar Nederland en gaat als technisch directeur aan de slag bij Ajax. Niet als trainer, want Cruijff gaat natuurlijk geen trainersopleiding volgen en een diploma krijgt hij vooralsnog niet geschonken. Hij doet volop mee met positiespelletjes en rondo’s;

‘Tijdens het meespelen zie je gemakkelijk fouten,’ zei hij daarover in een interview. ‘Bovendien kan ik alles nog beter voordoen dan de spelers het zelf kunnen, en zie ik alles nog veel beter. Dat dwingt respect af. Het lijkt grootspraak, maar het is gewoon een feit. Ik ben de baas maar tegelijk voel ik me speler.’

Hij zou met Ajax twee maal de KNVB-beker winnen en de Europacup II, waarna hij als trainer bij Barcelona aan de slag gaat. Als hij met die club de Europacup I wint kan hij niet meer stuk daar. Ondertussen krijgt hij wel hartproblemen waardoor hij stopt als fervent roker. Ik kan mij de anti-rookreclame van hem nog goed voor de geest halen. Cruijff moet het rustig aan doen, hoewel hij nog wel bondscoach van Oranje zou willen worden. Zijn oude vriend Rinus Michels boort hem dat door de neus als KNVB-bestuurder. Cruijff houdt het bij het geven van commentaar voor de NOS als analist, tot hij in 2016 aan longkanker overlijdt.

Er is nog oneindig veel meer te vertellen, maar gelukkig hebben we daar de biograaf voor. Kok heeft een uiterst leesbare biografie geschreven die ik in no-time uitlas. Je gaat vanzelf op zoek naar zijn doelpunten, de Cruijff-turn of andere acties die beschreven worden. Je kan hoogstens zeggen dat de beginjaren bij Ajax en Barcelona meer aandacht hebben gekregen dan zijn jaren als trainer en analist, dan zouden die 1000 pagina’s wel gehaald zijn. Het had van mij gemogen.

eb4e3e07e05c595597277737467444341587343_v5
De (sport)journalisten Jean Nelissen en Mart Smeets zijn voor mij als geen ander verbonden met mijn herinneringen aan het Nederlandse wielrennen. Zij gaven het voor mij kleur en ik mis ze nog steeds als ik naar die sport kijk. Helaas is Jean Nelissen in 2010 al overleden en ik heb onlangs zijn biografie Jean van Bart Jungmann gelezen. Het is geen dik boek, 230 pagina’s, maar het heeft de mens Nelissen wat dichterbij gebracht.

Jean Nelissen had een groot archief over wielrenners. Hij kocht de kiosk leeg om alle berichten over alle renners eruit te (laten) knippen en ze in mappen op te bergen. Daarvan maakte hij voor zijn verslaggeving handige steekkaartjes; als een renner in beeld was wist Jean tot en met familie in de derde graad weetjes op te dissen. Een handigheid, maar Nelissen was een goed journalist. Hij gebruikte en maakte contacten in en rondom het peloton om zijn informatie te verkrijgen. Hij zette de sporter centraal in zijn geschreven verhalen, net als Mart Smeets en Kees Jansma dat bij dagblad De Tijd ook deden. Het moet wel gezegd, en dat doet Jungmann dan ook; Nelissen hanteerde wel het adagium dat de waarheid een smeuïg verhaal niet altijd in de weg mag staan. Hij was geen fantast, maar een verhaal aandikken was hem niet vreemd.

Hoewel Nelissen voor mij met het wielrennen verbonden is, is hij begonnen als sportjournalist in het voetbal. Hij maakte de start mee van het betaalde voetbal in Nederland bij Fortuna ’54. Ook wist hij, als enige journalist, Jan Cremer te strikken voor een interview toen diens roem op een hoogtepunt was. Nelissen was er ook vroeg bij als het op doping aankwam. In een experiment liet hij zich drogeren om zo de effecten van een pepmiddel aan den lijve te ondervinden. Die effecten waren ’s avonds in zijn verslaggeving van een voetbalwedstrijd nog merkbaar, zo tekent de Haagse Post op;

‘Jean Nelissen is uitermate spraakzaam en maakt zelfs een lichtelijk ongecontroleerde, agressieve indruk wat zich enkele uren nadien tijdens een felle woordenwisseling met een suppoost bij de voetbalwedstrijd Fortuna-GVAV nóg zal manifesteren.’

De belangstelling voor doping was actueel, want Nelissen was bij het overlijden van Tom Simpson op de Mont Ventoux. Amfetamines hebben hierbij een rol gespeeld.

Dan wil ik het even hebben over de stijl van ‘De Neel’. De Belgische wielercommentator Mark Vanlombeek plaatst Jean Nelissen in een generatie van tv-commentatoren die in uitroeptekens sprak. Met bombast, zwier, improvisatie en vakmanschap. Maar dat alles ging vaak in een kleine snelkookpan;

Zo aanstonds zien we het panneau van de laatste duizend meter. Nog duizend meter. Ziet u het panneau hangen, die omgekeerde driehoek? Duizend meter nog. De spanning stijgt. Wat een spanning in de laatste meters. Krijgen we hier een vierde Nederlandse ritzege? Johan Lammerts die nu op kop rijdt. Jawel! Lammerts op kop. Nog altijd, na vijf uur, zes minuten en 24 seconden. Nee! Het is Pedersen die wint voor, jammer, Johan Lammerts.

Ik hoor het hem zeggen. Met Mart Smeets vormt hij van 1979 tot 1997 een duo dat de Tour de France zou gaan verslaan. Jean Nelissen met de kennis, Mart Smeets met de journalistieke vraagtekens. De laatste leert wijze lessen van Nelissen, zoals wanneer de broer van een sponsor Smeets’ hoofd graag wil verbrijzelen met een steeksleutel na een opmerking over die sponsor. Jean maant Smeets tot enige omzichtigheid;

‘Kom niet aan het bestaan van die mensen, want ze zijn slechter dan jij in je hele opvoeding bent tegengekomen. Je kent hun manier van leven niet. Ik ken die wel. Ik kom daar vandaan.’

Privé zou Nelissen twee maal trouwen maar die relaties houden geen stand. Met zijn tweede vrouw betrekt hij zelfs een heus kasteel, kasteel Geulzicht in Berg en Terblijt. Hij is slim in zijn nevenactiviteiten, hij doet bijvoorbeeld ook in verzekeringen. Minder slim is zijn grote zwakte, de drank. Nelissen is zijn leven lang een grote innemer en het zou uiteindelijk leiden tot zijn dood. Het komt uitgebreid aan bod in dit boek, maar het is niet zoals ik mij hem wens te herinneren. Dat is door wapenfeiten als het claimen van het woord ‘virtueel’, om aan te geven wanneer iemand theoretisch in bijvoorbeeld de gele trui rijdt. Dat is door zijn fenomenale kennis en woordgebruik die mij zo graag naar de koersen deden kijken, dat is het door zijn claim aan de wieg te hebben gestaan van de Amstel Gold Race. Dat die werkelijkheid genuanceerder ligt maakt even niet uit. Nooit een mooi verhaal stukchecken, aldus Jean zelf.

9493168085.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Met Buiten de lijnen wilde Frank Heinen De bijbel van vergeten voetballers schrijven. Dat deed hij al eens met wielrenners, maar dit is de overtreffende trap. Het levert een boek op van 557 bladzijden met meer dan 170 portretten van voetballers. De oudste uit 1852, de jongste uit 1996. Nu ben ik geen grote voetbalkenner maar ik ken best wat namen uit heden en verleden. Toch zijn de voetballers die ik kende uit dit boek op één hand te tellen. Het is dus geen boek over wat er toch van welke ooit bekende voetballer is geworden, maar het is een boek over mensen die ooit voetbalden, daar een carrière in hadden of hadden kunnen hebben, maar waar het leven toch anders liep.

Heinen had daarvoor een aantal criteria. Er moest weinig over de persoon in het Nederlands gepubliceerd zijn, het moesten nieuwe verhalen zijn. Anderen afwezigen zijn spelers van wie het verhaal te grote overeenkomsten bevat met dat van anderen, iets dat in de beide Wereldoorlogen vaak voorkwam. Andere verhalen die niet beschreven zijn, zijn de ex-voetballers die getroffen zijn door leukemie of spierziekten, iets dat helaas vaak is voorgekomen. Desondanks had dit boek nog een keer zo dik kunnen zijn. Het zijn vaak korte verhalen, maar het is een boek dat ik absoluut niet weg kon leggen, het was licht verslavend.

Een reden daarvoor is de verhalende stijl waarin Heinen schrijft, zoals in het verhaal van Pierre Mony (23-03-1896), die in Boulonge-sur-Mer naar een bar loopt;

Ook allemaal verloren trouwens, die andere vier wedstrijden…Ach, het is allemaal lang geleden…Even voelt hij met zijn hand in zijn andere zak. Zijn vingers gaan over het handvat, de loop, de trekker.

Hij zou zijn vriend Jean Delpierre doodschieten en ermee wegkomen. Heinen schrijft zijn verhalen vlot en soms met een vleugje aangenaam drama, zoals bij de dood van Pepe Soares (30-01-1908);

Enkele dagen na zijn dood begeleidden 30.000 mensen José Manuel ‘Pepe’ Soares naar zijn laatste rustplaats. Mannen huilden, vrouwen krijsten en de straathonden van Belém, de arme wijk in het westen van Lissabon, de buurt waar Pepe geboren en getogen was, hielden een etmaal lang de staart tussen hun benen.

Wat moet je verder van zo’n boek zeggen? Het staat barstensvol met prachtige verhalen. Zoals over de schokkende oorlogsmisdaden van Alexandre Villaplane (12-09-1905). Ooit aanvoerder van het Franse elftal op een wereldkampioenschap maar geëxecuteerd wegens zijn oorlogsmisdaden. Zoals over de ‘geest tussen de doelpalen’, over de jong gestorven Schotse keeper John Thomson (28-01-1909). Over de bedenker van het ‘hakje’, de Rus Edoeard Streltsov (21-07-1937) die volgens de autoriteiten een toontje lager moest zingen en vals van verkrachting werd beschuldigd. Over de Uruguayaanse voetballer Juan Hohberg (19-06-1926), wiens verhaal als volgt begint;

Er was eens een jongen die een doelpunt maakte in een halve finale van een WK en stierf, om tien minuten later het veld in te lopen en nog lang en gelukkig te leven.

Het maakt in ieder geval dat ik verder wil lezen. Dat geldt ook voor het ‘meest gevierde doelpunt aller tijden’ van de Argentijn Aldo Poy (14-09-1945). Op het oog geen bijzonder doelpunt, maar Heinen legt het u uit. Het aangrijpende verhaal van Jean-Pierre Adams (10-03-1948) kende ik ook niet, de voetballer die sinds 1982 in coma ligt na een knie-operatie en die tot op de dag van vandaag door zijn vrouw wordt verzorgd. Er is het verhaal van de Lazio Roma speler Luciano Re Cecconi (01-12-1948) die voor de grap een overval simuleert op een bevriende juwelier maar die dat niet overleeft.

Het is niet alleen maar ellende, hoewel er veel tragiek wordt beschreven. Er is ook veel moois. Je wil lezen over de Argentijn Tomás Felipe Carlovich (20-04-1949) ofwel ‘El Trinche’, waarvan drie van Argentiniës grootste trainers – Bielsa, Pékerman en Menotti – zeggen dat het de beste voetballer was die Argentinië ooit had. Het land van Maradonna en Messi, dat Argentinië.

Hoe dichter we deze tijd naderen, des te meer er is terug te vinden op internet. Je zoekt je suf naar beelden van alles wat beschreven wordt, van achterwaarts genomen penalty’s tot hartmassages tot en met de complottheorieën van David Icke (29-04-1952) en de beschilderde tronie van de Argentijn Dario Dubois (10-03-1971). Ook kwam ik erachter dat het ooit door mij gelezen boek “Q”, over wederdopers in Nederland en Duitsland, van auteur Luther Blissett (01-02-1958) een voetbalstaart heeft. Blisset was de auteur namelijk niet, het was een voetballer uit Jamaica. Wat doet hij dan als auteur op een boek over wederdopers? Het staat keurig uitgelegd. Ik kan nog tijden doorgaan met voorbeelden maar u moet het eigenlijk zelf lezen, of u nu van voetbal houdt of niet; dat maakt hier niets uit.

874f96fda11ae82597a52525367444341587343_v5
De kracht van kunst van hoogleraar (kunst)geschiedenis Simon Schama is een boek dat verscheen als begeleiding van de achtdelige BBC-serie Power of Art. In die serie en dus ook in dit boek, probeert Simon Schama van een aantal meesterwerken het creatieve proces te vangen; werken die onder hoogspanning zijn gemaakt en waardoor je niet hetzelfde meer kijkt naar kunst. Dat zijn nogal pretenties en we gaan zien of die waargemaakt worden.

Hij zet de kunstwerken in hun tijd neer en kijkt naar de ontstaansgeschiedenis ervan en dat resulteert in een aantal minibiografieën van Caravaggio, Bernini, Rembrandt, David, Turner, Van Gogh, Picasso en Rothko. Allemaal schilders, waarbij bij Bernini de nadruk op zijn beeldhouwwerk ligt. Als je geïnteresseerd bent in kunst ken je de namen wellicht, maar van Jacques-Louis David (1748 – 1825) en William Turner (1775 – 1851) wist ik toch verrassend weinig. 

Een van de mooiste verhalen is die van Caravaggio (1571 – 1610) en geeft meteen mooi aan wat Schama met dit boek wil. Caravaggio was een briljante schilder maar ook een wildebras. Constant in conflict met het gezag, hij zocht de foute buurten en vrienden steeds weer op en hij zou uiteindelijk een moord plegen. Tegelijk kwam hij over de vloer bij magistraten en hoogwaardigheidsbekleders en hij zag er geen been in om de figuren voor de schilderijen van die laatsten te halen uit die foute buurten. Schama zegt;

Caravaggio was dan ook absoluut uniek omdat hij de enige schilder in Rome was wiens leven een brug sloeg tussen de wereld van de paleizen van de kardinalen en de grote kerken en die van de gokhuizen, bordelen en wijnlokalen van de popoli.

Een werk als David en Goliath bekijk je anders én wordt anders geschilderd als je weet dat Caravaggio het schilderde vlak nadat hij iemand vermoordde.

Ook Bernini was geen huismus. De dramaturg onder de beeldhouwers verstond de kunst om de rigiditeit van marmer te vertalen naar materialen als staal, bont, huid of zelfs zweet. Zijn werken zijn een lust voor het oog, waaronder de buste van Costanza Bonarelli. Schama legt uit wat hier zo bijzonder aan is, maar het verhaal gaat verder want Costanza was de minnares van Bernini. Hij kwam erachter dat zij hem bedroog met zijn jongere broer. Hij probeerde zijn broer te vermoorden maar dat mislukte. Vervolgens gaf hij een bediende de opdracht het gezicht van Costanza aan flarden te snijden met een scheermes;

Zo werd door dezelfde hand die het mooiste hoofd in de geschiedenis van de beeldhouwkunst had gemodelleerd – zij het via een plaatsvervanger – het levende vlees dat hij had geëerd verminkt.

Misschien proeft u het al een beetje, Schama is een enthousiast verteller en strooit met superlatieven. Zo doet een schilder als Rembrandt niets aan de werkelijkheid af en geeft hij iedereen natuurgetrouw weer. Bij Schama gaat het dan meteen om “symfonieën van cellulitis“. Als Rembrandt overgaat naar wat zwaarmoediger werk is het “Alsof de kunstenaar de volumeknop van de wereld lager heeft gedraaid.” Soms wat over de top, maar van mij mag hij, het stoort me niet.

Het werk van David en Turner waren voor mij eye-openers. Bij de eerste ligt de nadruk op het schilderij À Marat, over de dood van de politicus Jean-Paul Marat. Hij werd in bad vermoord ten tijde van de Franse revolutie en was bevriend met David. Ook David werd bijna veroordeeld maar werd uiteindelijk verbannen. De schilderijen van Turner hebben weer een heel eigen signatuur. Hij is een historieschilder en is beroemd om zijn luchten en dramatische voorstellingen. Hier staat Het Slavenschip centraal, geïnspireerd op een verhaal waarbij een kapitein slaven overboord gooide om zo de verzekeringspremie te incasseren. Een indringend werk waarmee Turner de slachtoffers een podium geeft. Door dit hoofdstuk ben ik instant bewonderaar geworden van de werken van Turner, over wie ik veel te weinig wist.

Bekender was ik met Van Gogh, Picasso en met Rothko. Schama geeft aan hoe de werken van Van Gogh zich hebben ontwikkeld in zijn korte periode als schilder. Mooi dat een redelijk onbekend werk als Boomwortels (dat deze week toevallig ineens in het nieuws was) hier relatief veel aandacht krijgt. Bij Picasso staat zijn magnum opus Guernica centraal. Het is gemaakt naar aanleiding van het bombardement op Gernika, het Baskische dorp dat weggevaagd werd in 1937 en Schama legt uit hoe het schilderij is ontstaan. Nog belangrijker, hij legt de relevantie van het werk, en daarmee van de kunst, uit aan de hand van de terroristische bomaanslagen op een treinstation in Madrid in 2004. De Guernica bevond zich op een paar honderd meter van het station;

Het station werd een gedenkplaats voor de onschuldige gevallenen. Maar toen de kaarsen waren gedoofd en de publieke rouwplechtigheden waren afgesloten, staken duizenden de weg over naar de Guernica en bleven staan voor zijn sluier van rook en verminkte menselijkheid. Ze hadden geen walkmangids nodig om uit te leggen waarom het werk ertoe doet.

Met het werk van Mark Rothko (14903 – 1970) was ik bekend en ik ben er fan van. Ik las zijn biografie en ben in 2015 naar de tentoonstelling van zijn schilderijen in het Gemeentemuseum in Den Haag geweest. Voor wie zijn werk niet kent is dit een prima eerste kennismaking met zijn, op het eerste gezicht, ondoorgrondelijke schilderijen.

Terug naar de stelling aan het begin van dit relaas. Ga je na het lezen van dit boek anders kijken naar kunst? Zeker naar al die werken die besproken zijn. Schama wijst je op talloze details waar ik anders zeker overheen gekeken had. Het boek doet mij ook beseffen dat lezen over kunst, de kunstenaars en hun tijd een meerwaarde heeft dan alleen het werk bekijken, hoewel dit persoonlijk is. Het boek telt 470 pagina’s, maar vele voorbeelden van de besproken kunstwerken en het enthousiasme van de auteur doet de rest.

Vertaling; Karina van Santen en Olaf Brenninkmeijer