archiveren

Maandelijks archief: november 2014

9029090243.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Op dit moment loopt er een tentoonstelling in het Gemeentemuseum in Den Haag van het werk van Mark Rothko. Ik wil daar naar toe, dus dat was een goede reden om de net verschenen biografie van Annie Cohen-Solal over deze kunstenaar aan te schaffen.

Rothko wordt als Marcus Rothkowitz in 1903 geboren in Daugavpils, Letland. In 1913 emigreert de familie naar de Verenigde Staten om de pogroms te ontlopen. Hij studeert er korte tijd aan de Yale-universiteit, maar maakt deze niet af. Het verhaal gaat dat zijn interesse voor kunst gewekt werd in 1923, toen hij een vriend bezocht die naakttekeningen maakte op de Arts Student League in New York. Marcus besluit te gaan schilderen.

Hij krijgt kortstondig les maar is grotendeels autodidact. Het is interessant om te zien hoe zijn stijl zich ontwikkelt. Tot in 1940 figuratief, je kan er nog wat uit opmaken. Tot 1943 mythologisch, dat is ook nog te overzien. Van 1944 tot 1946 wordt het surrealistisch, van 1946 tot 1949 ‘multiform’ en vanaf 1949 volledig abstract. Je kan er alle kanten mee op.

Hij heet inmiddels Rothko en zijn werk wordt geëxposeerd. Zoals het vaak gaat, hij oogst lof en verkoopt niets. Hij heeft zijn ups en downs, haat zijn schildersgereedschap soms, legt het zelfs opzij om aan een boek te beginnen, maar vindt uiteindelijk zijn stijl in 1949. Ruimte, zwevende vormen, grote, gekleurde vlakken zonder inkadering. Hij is er wereldberoemd mee geworden.

De man zelf is niet makkelijk. Hij is erg precies over wat er met zijn werk wel en niet mag, hoe een tentoonstelling eruit moet zien en wie zijn werk aanschaft. Hij bestaat het om een aankoop van twee van zijn werken door het Whitney Museum in New York af te slaan;

‘Geachte heer Goodrich,’ schreef Mark Rothko dus aan een van de directeuren van het Whitney Museum, ‘via Betty Parsons bereikte mij het bericht dat u hebt verzocht vóór de vakantie twee van mijn schilderijen te verzenden om te worden gezien door uw aankoopcommissie. Gegeven het feit dat ik dat verzoek moet afwijzen, haast ik me u deze opmerkingen tijdig te doen toekomen….Mijn onwil om deel te nemen was destijds gebaseerd op de overtuiging dat de werkelijke en specifieke betekenis van de schilderijen op deze tentoonstellingen verloren zou gaan en geweld aangedaan zou worden.

Om kort te gaan. dat was destijds zo en het zal nu wel niet veel beter zijn. Bovenal waakt hij ervoor dat zijn doeken worden gezien als decoratie voor een museummuur. De doeken zijn groot, maar hij ziet ze als krachtig én intiem. Toch krijgt hij natuurlijk ook zijn portie kritiek, zoals van kunstcriticus Howard Devree, die spreekt over een ‘serie proefstroken die een huisschilder heeft gemaakt voor een huisvrouw die niet kan kiezen.’  Voilà, je kijkt weer heel anders tegen zijn werk aan.

Uiteindelijk verdient hij goed geld met zijn doeken. Toch is hij niet gelukkig. Hij scheidt van zijn eerste vrouw en hij verlaat zijn tweede vrouw en zijn twee kinderen uiteindelijk om te gaan wonen in zijn atelier. Hij rookt en drinkt zich te pletter. Uiteindelijk pleegt hij zelfmoord in 1970.

Ik heb dit boek niet voor niets gekocht, het geeft mij een mooie basis om  naar zijn werk te gaan kijken. Ik weet meer over de achtergronden van zijn werk en wat hij er mee wilde. Maar….ik denk dat de auteur er meer uit had kunnen halen. Het boekt telt 229 pagina’s leesvoer. Dat is niet veel voor een toonaangevend kunstenaar, wiens familie de pogroms in Rusland ontvluchtte en die een bestaan moest opbouwen in de Verenigde Staten. Hij werd als Jood niet geaccepteerd, kende een moeilijke start. Zijn eerste huwelijk wordt in één zin afgedaan en ook over zijn dood wordt weinig meer gezegd. Alles wordt gememoreerd, maar er had meer in gezeten. Zeker als ik kijk naar de vuistdikke biografie die Cohen-Solal over Jean-Paul Sartre heeft geschreven. Dat gezegd hebbende, het gaat vooral over zijn werk. Laat ik eindigen met een prachtig citaat van Rothko zelf, iets dat hij tegen Italiaanse studenten zei, toen zij hem vroegen of hij naar Italië was gekomen om tempels te schilderen;

“Zeg ze maar dat ik zonder het te weten mijn hele leven al tempels schilder”.

Ik kan niet wachten om ze te gaan zien.

Vertaling: Reintje Ghoos, Judith Wesslingh, Jan Pieter van der Sterre en Meulenhoff Boekerij

Mellon-Rothko-Untitled-Yellow-orange-yellow-light-orange-

Untitled, 1955 (Yellow, Orange, Yellow, Light Orange)

9085423813.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Soms verschijnt er een boek en dan weet ik meteen; die komt hier in de kast. Dit boek (een kleine 800 pagina’s leesvoer) van Norman Davies is er zo één. Vergeten Koninkrijken; De verborgen geschiedenis van Europa. Dat komt door mijn interesse in geschiedenis en dit boek geeft voor mij wat extra’s. De Visigoten, Bourgondië, Galicië, Aragon, ik had er wel van gehoord maar het fijne wist ik er niet van. Het wordt me nu op een presenteerblaadje aangeboden.

Het boek gaat over koninkrijken (hoewel, niet allemaal koninkrijken, maar allà) die ooit in Europa hebben bestaan. In vogelvlucht zijn dat Tolosa, Alt Clud, Bourgondië, Aragon, Litva, Byzantion, Borussia, Sabaudia, Galicië, Etrurië, Rosenau, Tsernagora, Rusyn, Eire en CCCP. Dat zal bij de meesten ergens een belletje doen rinkelen, maar in sommige gevallen zoek je behoorlijk naar de klepel. Des te leuker wat mij betreft. De hoofdstukken zijn opgebouwd volgens een vast stramien. Deel I schetst een beeld van de Europese locatie zoals we die vandaag kennen. Deel II vertelt het verhaal van het ‘verdwenen koninkrijk’ dat daar ooit bestond. In deel III wordt bekeken in welke mate de herinnering aan dat verdwenen koninkrijk bewaard is gebleven of verloren is gegaan.

Werkt deze opzet ook? Jazeker, voor mij wel. Enige helderheid is ook wel geboden, want het is wel een boek om het hoofd erbij te houden. Je wordt namelijk gebombardeerd met namen en feiten. Wat niet helpt is dat vroeger veel namen op elkaar leken. Wat wel helpt is dat Davies uitgebreide stambomen in het boek heeft opgenomen zodat men snel kan opzoeken over welke Wilhelm of Frederik het ook al weer ging. Ook zijn er veel landkaarten opgenomen die ook veel toevoegen. Voor de rest, laat een fragment als het volgende, over het kleine Britse koninkrijkje “Alt Clud”, gemoedelijk over u heen komen:

Later in de zesde eeuw werden de Britten in het noorden zich bewust van de groeiende dreiging van de Angelen en smeedde Urien een grote coalitie tegen hen. Onder zijn bondgenoten waren Rhydderch Hael van de Rots, Guallauc van Lennox, Morgant van Zuid-Gododdin, Aedan macGabrain van Argyll en koning Fiachna van Ulster.

Machtig mooi, maar ik onthoud het niet. Dat hoeft ook niet, je leert met reuzensprongen toch veel bij. Natuurlijk had ik van Bourgondië gehoord, maar ik wist even niet dat er wel 16 verschillende Bourgondiës waren. Waar ik het in Frankrijk situeerde, wat deels klopt, begint het verhaal toch echt op Bornholm, een klein Deens eiland halverwege Zweden en Polen. Ik had geen idee en dat is het leuke aan zo’n boek.

Wat het boek ook sterk maakt zijn de vele citaten en verslagen van ooggetuigen die Davies opneemt in zijn boek. Zo is daar het zeldzame portret van Theodorik II (regerend van 453-466), leider der Visigoten, geschreven door zijn tijdgenoot, de Latijnse schrijver Sidonius Appolinaris (432-488);

Wel, hij is een man die het waard is te kennen…Hij is goed gebouwd, langer dan de gemiddelde man, maar geen reus. Zijn hoofd is rond, met krullend, wijkend haar…Zijn nerveuze hals is vrij van ontsierende knobbels. De wenkbrauwen zijn borstelig en gebogen; als hij zijn oogleden neerslaat, reiken de wimpers bijna tot halverwege de wangen. De oren gaan van boven schuil onder haarlokken, naar de mode van zijn ras. De neus is mooi gekromd; de lippen zijn dun en niet overmatig vergoot…Het haar dat uit zijn neusgaten komt wordt elke dag bijgeknipt…

Enzovoort. Hoe duidelijk wilt u het hebben? Ik zou nog even door kunnen gaan met mooie feiten. In het hoofdstuk over Aragon wordt de oorsprong van het Roelantslied duidelijk en wordt het verhaal van El Cid verteld. Lees je over Etrurië, dan weet je meer over Nabuleone Buonaparte, de generaal uit die Florentijnse familie. Het hoofdstuk Rosenau leert ons dat de Lady Diana Spencer toch echt de allereerste persoon van primair Britse komaf was in dat koningshuis daar, in het hele driehonderdjarig bestaan ervan. Ik vind het mooi feitenmateriaal.

Anekdotes zijn er ook, zoals het beroemde verhaal dat door de Galiciërs over het Galicische front van 1914 werd verteld;

Een Duitse officier rapporteert; ‘De situatie is ernstig, maar niet hopeloos.’ Een Oostenrijkse officier antwoordt: ‘Nee, ze is hopeloos, maar niet ernstig.’

Het enige punt van kritiek, en medeblogger Erik Scheffers waarschuwde mij er al voor, Davies heeft de neiging om nog al eens van de hak op de tak te springen, dus houdt u de aandacht erbij. Verder, laat de geschiedenis lekker over u heenkomen.

Lees hier ook de bespreking van Bettina

Vertaling; Bookmakers

9047502922.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Toen ik Pilaren van de Aarde van Ken Follett uit had, was duidelijk dat Brug naar de Hemel er direct achter aan gelezen moest worden. Ik zat er lekker in. Waar het eerste boek het wel en wee van het dorp Kingsbridge in de 12e eeuw beschrijft, zitten we in deel 2 in dezelfde plaats, maar dan in de 14e eeuw.

Het boek draait om vier hoofdpersonen. Caris, dochter van een wolhandelaar. Goed in medische zorg en latere priores van de abdij. Merthin, nazaat van Tom Builder, de meesterbouwer uit deel één. Hij heeft het talent van Tom geërfd maar wordt op alle fronten tegengewerkt om zijn vak uit te oefenen. Koestert een hopeloze liefde voor Caris, vertrekt naar Italië en komt uiteindelijk terug. Ralph, de broer van Merthin, is een onbehouwen man en de boeman in het boek. Dat blijkt al snel als hij als kind een pijl door het hondje van Gwenda jaagt. Ralph weet zich tot graaf op te werken en daar hebben veel mensen onder te lijden. Gwenda dan, samen met haar broer Philemon kinderen van straatarme ouders. Gwenda wordt door vader uitgeleverd aan struikrovers maar slaat zich dapper door het leven heen. Ze trouwt uiteindelijk de mooiste vent van het dorp. Broer Philemon is een intrigant en weet het uiteindelijk tot prior te schoppen.

Met deze hoofdfiguren schetst Follett weer een caleidoscopisch beeld van de vroege Middeleeuwen. Ik ben geen geschiedkundige, maar ik heb de indruk dat er grondig onderzoek is verricht. De brug naar de stad speelt een sleutelrol. De oude brug stort in en Merthin heeft plannen om een nieuwe, stenen brug te bouwen. Hij krijgt de kans niet en zijn vroegere leermeester voltooit de brug, maar niet goed. Ik heb aardig wat bijgeleerd over de Middeleeuwse bruggenbouw. De pest speelt ook een hoofdrol. Caris verpleegt tot ze er bij neervalt, maar wordt tegengewerkt door de zogenaamd geleerde artsen. Aderlaten en mestcompressen, zij ziet er niks in. De eerste beginselen van de geneeskunde doen aarzelend hun intrede.

Ook in deel twee spelen grotere belangen altijd een rol op de achtergrond. Ridder Thomas Langley ontsnapt met behulp van de jonge Ralph aan de dood en begraaft een brief die het koninkrijk op zijn grondvesten kan doen schudden. Het gaat om belangen tussen de vorsten van Engeland zelf.

Kortom, ik ben fan. Het is een boek van 1100 pagina’s, het hadden er van mij ook 2000 mogen zijn. Het is hoogstens wat lastig meenemen in de trein. Volgens de laatste berichten is Follett weer aan een opvolger bezig die in 2017 uit moet komen. Het zou weer over Kingsbridge moeten gaan, in de tijd van de Tudor-dynastie. Ik ga hem zeker lezen.

Vertaling: Ans van der Graaff en Jan Smit