archiveren

Bach

729b27f53ce8f455971376c7951444341587343_v5
Als Christoph Wolff met een nieuw boek over de componist Johann Sebastian Bach komt, dan weet ik dat die onverwijld gelezen dient te worden. Het boek is er en heet Zijn meesterwerken en muzikale universum.

Waarom is dit zo belangrijk? Wolff wordt beschouwd als één van de grootste Bach-kenners van deze tijd en hij heeft wat mij betreft de standaard-biografie over Bach geschreven. Die raadpleeg ik met enige regelmaat en ik was dan ook erg benieuwd naar dit boek.

Het boek is opgebouwd rondom een aantal van zijn grote werken. Wolff zegt dat Bach in feite zelf de inhoud van dit boek heeft bepaald;

Gedurende zijn creatieve leven ordende Bach immers bepaalde werken op methodische wijze in zorgvuldig aangelegde collecties, handgeschreven nette kopieën en publicaties. Deze maatgevende werken, alle grensverleggend en zonder gelijke, waren duidelijk bedoeld als ijkpunten, ja, als paradigma’s van zijn muzikale kunst – en als zodanig vormen ze bij elkaar misschien wel de krachtigste en authentiekste muzikale autobiografie die men kan bedenken.

Dit boek is dus geen biografie maar geeft het belang van zijn werken aan. Dat Bach één van de grootste componisten ooit is wordt vaak gezegd of aangenomen, maar Wolff legt in dit boek uit waarom dat zo is en dat leverde een paar eye-openers op.

Dat begint al met het enige portret van Bach waarvan het zeker is dat Bach het ook is; het beroemde portret (op de voorkant van het boek) geschilderd door Elias Gottlob Haußman waar Bach een stukje muziek in zijn handen heeft, de Tripelcanon voor zes stemmen BWV 1076. Een muziekstukje van ruim 30 seconden, maar Wolff legt uit waarom juist dit het visitekaartje van Bach is. Daar zijn allerlei redenen voor tot aan een subtiele kritiek op de componist Händel aan toe.

Dat laatste vind ik een interessante; het is bekend dat de componisten, leeftijdgenoten van elkaar, elkaar nooit hebben ontmoet. Ze waren wel lid van dezelfde club, de Societät der Musikalischen Wissenschaften waardoor we weten dat Händel de partituur van die canon onder ogen heeft gehad. We weten dat Bach de muziek van Händel waardeerde en uitvoerde, we weten niets van wat Händel van Bach vond.

Nu dan waarom Bach zo’n groot componist is, Zijn zoon Carl Philipp Emanuel Bach zei over de muziek van zijn vader;

Hij hoefde slechts een willekeurig thema te horen om meteen de artistieke uitwerkingsmogelijkheden ervan te zien. Zijn melodieën waren zeker ongebruikelijk [‘fremd’], maar altijd gevarieerd en vindingrijk, en niet gelijkend op die van welke andere componist ook.

De Nederlandse dirigent en Bach-kenner Gustav Leonhardt bevestigde dit in een interview in het programma Reiziger in Muziek. Hij plakte voor zijn leerlingen wel eens een stuk muziek af van Bach en vroeg zijn leerlingen om in te vullen wat Bach daar had bedacht. Dat lukte vrijwel nooit, Bach bleek altijd inventiever of onvoorspelbaarder dan gedacht (het fragment is terug te vinden op Youtube).

Wolff toont dit ook aan door zijn werken, zoals in de drie boeken voor klavier; het Orgel-Büchlein met 40 koraalpreludes op Lutherse gezangen, Das Wohltemperierte Klavier met 24 preludes en 24 fuga’s in alle toonsoorten en de Aufrichtige Anleitung met 15 tweestemmige Inventionen en 15 driestemmige fuga’s. Het was een muzikaal project dat nog niet bestond en Bach beoogde ermee een beeld van zichzelf te geven als schepper van vernieuwende, vindingrijke, praktische maar ook breed bruikbare klaviermuziek voor uitvoering en compositiestudie.

Bach kijkt altijd vooruit en komt met Franse en Engelse suites voor het klavier. Waarom Frans en Engels? Wolff legt het uit en concludeert, niet zonder humor;

In elk geval zijn de titels Engelse suites en Franse suites een verbetering ten opzichte van de oudere neutralere aanduiding ‘Zes suites’ en ‘Nog zes van dezelfde, enigzins korter’ in de eerste werkenlijst van 1750.

Een ander voorbeeld van het genie van Bach is wellicht zijn grootste muzikale prestatie, Bachs koraal-cantatecyclus uit 1724/1725. Een reeks complexe en buitengewoon imposante cantates gebaseerd op thema’s uit lutherse kerkliederen, die binnen tien maanden op papier kwamen. Het zou Bachs meest productieve jaar worden. Hetzelfde geldt voor de drie passies (de Johannes-, Matthäus- en Lukas-Passion) en de drie oratoria (Weihnachts-, Oster- en Himmelfahrtoratorium). Wolff geeft aan wat de ontwikkeling is die Bach heeft doorgemaakt en ook waar hij muziek van zichzelf heeft hergebruikt en omgewerkt.

Dat laatste lijkt gemakzucht maar ook dat wordt helder uitgelegd. Bach maakte het zichzelf allesbehalve makkelijk. Zo zou hij ook voor klavier blijven componeren en een tweede boek met 24 preludes en fuga’s schrijven. Ook bracht hij nog een bundel uit met orgelwerken wat nu beschouwd wordt als de belangrijkste bundel orgelmuziek van de achtiende eeuw.

Zijn laatste grote werken zijn de Kunst der Fuge en de Mis in B ofwel ‘Hohe Messe’. Met de Kunst der Fuge verzekerde Bach zich van een historische status als de onovertroffen schepper van een muzikale kunstvorm, de fuga, die zo onlosmakelijk met hem verbonden was geraakt. Dat geldt ook voor de Mis in B. Niemand heeft zulke complexe koorfuga’s geschreven die uniek voor die tijd waren. De enige reden waarom Bach zich niet verder ontwikkelde was zijn overlijden na een mislukte oogoperatie.

Het is een boek voor de wat meer doorgewinterde liefhebber van Bachs muziek. Er staan best wat musicologische termen in en veel lijsten om aan te geven wat de verbanden zijn tussen de werken van Bach. Ik ben geen musicoloog dus die termen neem ik voor kennisgeving aan. Die lijstjes spit ik wel door en ik beluister erg veel. Als ik lees dat de componist Christoph Willibald von Gluck de Giga BWV 825/7 van Bach arrangeert voor aria’s van zijn opera Antigone, dan wil ik dat horen. Dat geldt ook voor veel stukken die Bach hergebruikt, daar ben ik aardig druk mee.

De redactie had wat scherper gemogen. Dat de zetduivel een letter mist dat kan, maar een woord als ‘diverze’ vind ik slordig en het wordt nog gekker als een titel van een duet ‘wir eilen mit schwachen, doch emsigen Schritten’ wordt verhaspeld tot ‘eifrigen Schritten’. ‘Emsig’ wordt wel eens vertaald als ‘ijverig’, maar zo heet het duet toch echt niet. Laten dat een paar kleine kanttekeningen zijn bij een verder prima geschreven en zeer informatief boek.

Vertaling; Jolande van der Klis, Philip Leussink, Helene Reid, Clemens Romijn, Jan Tazelaar

9200000086440939
In het Bach-jaar 2000 schreef Maarten ’t Hart zijn boek over Johann Sebastian Bach, destijds te koop bij een welbekende drogisterijketen. Dat boek heeft hij herzien en uitgebreid en dat is het boek dat onlangs is uitgekomen. Ik heb het herlezen en heb mij er goed mee vermaakt.

Dat kan positief en negatief zijn en er zit van beiden wat in. Allereerst de meerwaarde van de heruitgave. Die zit hem in de toevoeging van de hoofdstukken over de Goldbergvariaties en Die Kunst der Fuge, in de bespreking van de Bach-publicaties na het jaar 2000 én de uitbreiding van de bespreking van de Bach-cantates. Waar er eerst een selectie werd besproken, behandelt ’t Hart ze nu allemaal.

De auteur is een bevlogen liefhebber en kenner van Bach’s werk. Dat zorgt voor een aanstekelijk enthousiasme, maar ook voor een overdaad aan superlatieven. Met name in de cantate-besprekingen buitelen ze over je heen. Ik heb even voor u geturfd, van de 215 besproken cantates geeft hij 184 keer blijk van zijn enthousiasme. Bovendien kan ik er niet altijd iets mee (“Een van de tien machtigste cantates”, “Boven alle lof verheven”).

Prachtig is het stuk over het incident met Geyersbach. Bach kreeg het aan de stok met deze leerling en dat wordt beschreven in de Bach-Dokumente. Dat zou de bron voor de Bach-biografen moeten zijn, maar ’t Hart toont haarfijn aan wie er met de feiten aan de haal gaat. Dat gaat zover dat biograaf Eidam aan ’t Hart moet toegeven wat namen erbij verzonnen te hebben.

De auteur geeft aan dat we weinig weten over Bach en dat er door de biografen talloze aannames worden gedaan. Toch ontkomt hij daar zelf ook niet aan. In het stuk waar Bach de koorprefect Krause verjaagt, kan ’t Hart het niet nalaten te zeggen “Bovendien schijnt die Krause een prutser te zijn geweest.” Ook spreekt de auteur zichzelf tegen als het over Bach als briefschrijver gaat. Waar hij op pagina 71 aangeeft niet te zwaar te tillen aan Bach’s epistolaire kruiperigheid en beleefdheid, zegt hij op pagina 76 “Wat mij bij eerste lezing meteen stoorde, waren weer die onderdanige frasen”. Nu ik toch even in de kritiek zit, de meest grappige fout vind ik terug op pagina 269. Hierin geeft ’t Hart aan dat er wat foutjes zitten in het boek van De Keyzer “Bachs grote passie“. Hij schrijft dat er onder meer op pagina 21 van dat boek wat foutjes staan. Die foutjes staan inderdaad in dat boek, zij het op pagina 31…

De kritiekpuntjes daargelaten is er gelukkig ook veel positiefs over het boek te vertellen. ’t Hart laat mij stilstaan bij mij bekende muziek, maar waar ik aan de tekst voorbij ben gegaan, zoals bij cantate 206. De auteur vertelt;

Vrij vertaald luidt dus de tekst: zolang er nog water in de kanalen staat, moge het Uwe Doorluchtigheid goed gaan. Ik moet u eerlijk bekennen dat ik daar bepaald onthutst van opkeek. Je hoort een onvergankelijk stukje muziek en dat blijkt geïnspireerd door kanaalwater.

Zo ken ik ’t Hart weer. Ook zijn verhandeling over Bach’s orgelwerken mag er zijn. Hij geeft aan dat, hoewel algemeen erkend wordt dat Bach de grootste orgelcomponist was, hij toch geen speciale verwantschap had met dat instrument;

Heeft Bach een innige relatie met het orgel gehad? Nauwelijks. Zijn laatste ambtelijke functie als organist is zijn aanstelling in Mühlhausen geweest, die hij in 1708, dus toen hij drieëntwintig was, opgaf…De grootste orgelcomponist aller tijden had geen grotere verbondenheid met het orgel dan bijvoorbeeld met de viool, waarvoor hij tenslotte zijn allermooiste stuk componeerde: de Chaconne.

Uiteraard heb ik bij dit boek veel muziek beluisterd. Zo wist ik wel van de Köthener Trauermusik, maar was dit aardig weggezakt. Bach schreef dit stuk voor zijn overleden vorst toen hij aan de Matthäus-Passie bezig was en zag er geen been in deze muziek op andere tekst te zetten en voilà, we hebben een treurstuk. Er valt dus best wat aan te merken op dit boek maar er valt ook veel uit te halen. Het is vintage ’t Hart, wat blijkt uit de volgende citaten, de eerste over de top als hij in zijn enthousiasme een beetje uit de bocht vliegt, de tweede recht uit zijn muzikantenhart;

In de Vijfde partita, met zijn grootse Preambulum, zijn triolen-Allemande, zijn liefelijke Corrente (alsof je weer even mag terugstappen in de wereld van de Kleine preludes en fughetten), zijn tertsen-Sarabande, zijn halsbrekende Menuet, zijn grappige Passepied, en zijn voor een amateur vrijwel onspeelbare Gigue, wordt al de aanloop genomen naar de meest vergeestelijkte Partita.

Een van de vele aantrekkelijke kanten van Bach is dat zelfs zijn moeilijkste werken gedeelten bevatten die een beginneling kan spelen. Vrijwel niets in zijn werken voor klavier stelt hogere eisen aan de uitvoerende dan de laatste Goldbergvariaties, maar ook daarin vind je simpele variaties die je vrijwel à vue spelen kunt. Als gevolg daarvan heb je ook als amateur het gevoel dat Bach je serieus neemt en alvast een tipje van de sluier voor je oplicht, je wordt al een beetje ingewijd, je mag al meedoen, en niet eens voor spek en bonen.

9029090871.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Toen ik het boek De Matthäus-Passion zag liggen van Mischa Spel en Floris Don, was ik niet helemaal zeker of dit wat kon toevoegen aan mijn luisterbeleving van het werk van Johann Sebastian Bach. Het heeft als ondertitel Wat Bachs meesterwerk je vertelt, als je weet waar je op moet letten en dan staat er ook nog Complete Luistergids bij. Toe maar. Ik had vorig jaar al het vuistdikke boek Bachs grote Passie gelezen en dat ging vrij diep, dus was dit de moeite waard?

Jazeker. Het heeft een heel andere invalshoek. Uitvoerende musici die het werk door en door kennen (Max van Egmond, zo’n 800! uitvoeringen) nemen je mee door het hele werk en vertellen wat ze voelen bij de passages, hoe ze het uitvoeren en waar ze tegen aan lopen. Een feest om te lezen.

Dat de Matthäus een fenomeen is in Nederland, dat is bekend, maar de makers van dit boek wilden vooral een gids samenstellen om antwoord te krijgen op vragen als wàt het precies is dat ons raakt, wat gebeurt er nu in die muziek, hoe is het opgebouwd? Daar is onnoemelijk veel over te vertellen en in zo’n 240 pagina’s krijg je geen volledig beeld. Dat wordt ook niet nagestreefd. Wat wel wordt nagestreefd is een leesbaar werk vanuit passionele impuls. De kenners zijn ook niet de minsten, zoals Ton Koopman, Philippe Herreweghe, Peter Dijkstra, Peter Kooij, Nico van der Meel, Masaaki Suzuki, René Jacobs, Maarten ’t Hart en nog een pak meer.

Er staan talloze mooie fragmenten in het boek. Ik laat er een paar volgen:

Peter Kooij, bas: Als je eenmaal bekend staat als Bach-zanger, wordt je in die hoedanigheid ook weer gevraagd. Ik heb nooit de behoefte gevoeld dat te veranderen. Waarom verhuizen naar een rijtjeshuis als je in een kasteel woont? Bach verveelt mij nooit.

Nico van der Meel, tenor; “Judas smijt zijn verradersloon de tempel in en – dalende melodie – verhangt dan zichzelf. dat is een uitermate dramatisch moment, wat tijdens de uitvoeringen niet zelden wordt verstoord doordat de eerste violist ten bate van zijn solo in “Gebt mir meinem Jesum wieder” alvast ostentatief zijn lessenaar omhoog begint te schroeven. Enorm storend. Dan heb ik de neiging te roepen: “Hallo mensen, hoorde u wat ik net zong? Judas hangt zichzelf hier op!””

Ramsey Nasr, schrijver; De tekst van Picander is metrisch gezien, in alle eerlijkheid, vaak broddelwerk, niet consistent…De tekst van de Matthäus zit bovendien nog vol stoplappen ook…Maar het genie van Bach weet overal iets van te maken. Al die lappen prozatekst van de evangelist, dat is hier en daar het equivalent van een telefoonboek op muziek zetten. Bach komt er altijd glansrijk mee weg.

Het is niet alleen een vermakelijk boek maar leert mij nieuwe dingen, zoals de uitleg van Nico van der Meel over “de rietstok”, of “das Rohr”, waarmee Jezus wordt geslagen, in relatie tot de noten die eronder liggen. Dat is voor mij direct de meerwaarde van het boek.

9492093057.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Bachs grote Passie van Ad de Keyzer is een lijvig boek van zo’n 450 pagina’s, over de Matthäus-Passion van Johann Sebastian Bach. Het is een boek ‘für Kenner und Liebhaber’. Kenner zal ik mijzelf niet noemen maar Liebhaber zeker wel en ik was erg benieuwd naar dit boek.

Nu is er al aardig wat geschreven over Bach en zijn werken, ook over de Matthäus-Passion, dus wat voegt dit boek toe? Dat is het perspectief van waaruit het is geschreven, namelijk het spiritueel-liturgisch perspectief. Die liturgische context is een interessante, want het werk is niet geschreven voor de concertzaal, maar voor de vespers van Goede Vrijdag. Het maakt onderdeel uit van een dienst. De recitatieven en aria’s die gezongen worden krijgen betekenis en lading door de joodse en christelijke godsdienst met alle tradities die erbij horen.

Daarin gaat de auteur ver. We krijgen een toelichting op de componist én de tekstschrijver Picander en de tijd waarin zij leefden. Er wordt ingegaan op de ontstaansgeschiedenis van de Matthäus-Passion en de uitvoeringspraktijk. Belangrijk hierin is, dat het werk de voltrekking is van een rite in de liturgie. Het hoort dus gewoon thuis in de dienst. Dat uit zich ook in de rolverdeling. De zangers zijn verkondigers van het woord van God, geen operasterren.

Een eye-opener vond ik de beschrijving van de melodische stijlfiguren die Bach hanteert. Haarfijn wordt uitgelegd welke technieken Bach gebruikte en waar in het werk hij deze heeft toegepast.

Alle liturgische en muzikaal-technische bagage krijgen we mee in deel 1 van het boek, om er in deel 2 mee aan de slag te gaan. Hierin wordt de complete Matthäus-Passion doorgenomen en worden de 27 delen liturgisch én muzikaal geduid. De volledige tekst met vertaling wordt weergegeven en de delen die worden besproken worden onderstreept. Glashelder allemaal. Zo wordt bijvoorbeeld de hiërarchie in de Hoge Raad beschreven:

Bovenaan staan de hogepriesters; zij krijgen in de maten 1-2 de hoogste eer met een hoge a op [Hohen]pries[ter]. Dan volgen in dezelfde maat een toon lager, op een g, de Schrift[gelehrten]. Helemaal onderaan op de ladder staan de oudsten van het volk, de Ältesten, met een lage fis in maat 3.

En hier stuiten we misschien op de makke van het boek; het is een boek voor de echte liefhebber. Het is erg handig als je de Matthäus zo’n beetje uit je hoofd kent, zodat je de passages die je leest direct hoort. Of je loopt je wezenloos naar je cd-speler, dat kan natuurlijk ook. Ook de muzikale termen die in deel 1 worden uitgelegd buitelen in deel 2 echt over je heen. Je moet je er wel even in verdiepen.

Verder biedt het een schat aan informatie; de liturgie en dwarsverbanden uit de bijbel worden er steeds bijgehaald. Het voorhang in de tempel scheurde. Hoe zat dat met dat voorhang? Jezus kreeg azijn met gal te drinken. Wat voor gal? Was dat om te jennen of hem te helpen door hem te verdoven? Wie waren de dochters van Zion? Waarom worden we ineens geconfronteerd met het feilen van Adam? Ik ken de teksten, maar nu blijkt dat ik ze vaak gedachteloos heb gelezen en soms voor zoete koek aannam.

Het boek is een uitdagende intellectuele oefening vanuit een voor mij nieuw gezichtspunt. De auteur, zelf theoloog, komt aan het eind van het boek zelf met een slotakkoord;

Bach heeft zijn passie gecomponeerd voor de kerkdienst van Goede Vrijdag. Deze liturgische context geeft ons, als uitvoerders en hoorders van dit werk, te denken. Teksten die in liturgische riten klinken, worden onmiddellijk actueel in de voltrekking; anders gezegd: in hun performance. Dat geldt ook voor Bachs Matthäus-Passion. Haar betekenis ontvangt zij in het hart van ieder mens die zich eraan bloot wil stellen. Daar hoef je geen gelovig mens voor te zijn, al zou je het er wel van kunnen worden.

‘Für Kenner und Liebhaber’ dus, maar dan ook zeer aanbevolen.

9023483162.01._SX450_SY635_SCLZZZZZZZ_
Dirigent John Eliot Gardiner heeft met zijn boek Bach, Muziek als een wenk van de hemel een waardevolle aanwinst geschreven voor de toch al niet kleine Bach-literatuur. Dat is maar even gezegd. Het is geen Bach-biografie. Er is sowieso bedroevend weinig feitenmateriaal over Bach, maar wat er is wordt uitstekend beschreven in de werken van Christoph Wolff  of Martin Geck. Dit boek is een persoonlijk relaas van een uitvoerend musicus, die Bach’s cantates in het jaar 2000 op dezelfde dagen heeft uitgevoerd als Bach vroeger, in het project The Bach Cantata Pilgrimage. Het gaat ook bijna uitsluitend over de vocale werken van Bach, maar dat mag. Gardiner heeft recht van spreken.

Wat wil Gardiner met dit boek? Hij wil meer van de mens Bach laten zien door zijn muziek. Gardiner vertelt:

We zien hem maar al te vaak als een bepruikte, pafferige, oude Duitse Kapellmeister en plakken dat etiket daarom ook op zijn muziek, in weerwil van de jeugdige uitbundigheid en de ongekende vitaliteit die die muziek zo vaak uitstraalt. Als we Bach nu eens heel anders zien, als een onwaarschijnlijke rebel: ‘iemand die in brede kring aangehangen principes en rigide aannames [over muziek] onderuit heeft gehaald’.

Dat probeert Gardiner dan ook en hij slaagt daar wat mij betreft prima in. Hij schetst de maatschappij waarin Bach opgroeit. Hij belicht uitgebreid de generatiegenoten van Bach, zoals Händel, Rameau, Mattheson en Scarlatti. Hij heeft het over de uiterst muzikale familie Bach, zijn ouders die jong stierven, de oom waar hij zoveel van geleerd heeft. Maar het gaat vooral over de mens Bach. Die was niet altijd even makkelijk. Niet voor zijn omgeving, maar ook niet voor zichzelf. Het beroemde incident met de fagottist heb ik nooit zo leuk zien beschreven;

Zijn onervaren fagottist, drie jaar ouder dan hij, was Johann Heinrich Geyersbach. Bij de repetitie verprutste hij het kennelijk. Bach reageerde geïrriteerd…betitelde hij Geyersbach als ‘Zippel Fagottist’. Ook in recente biografieën wordt dat nog eufemistisch vertaald als ‘beginneling’, ‘schavuit’ of ‘rund’, terwijl de letterlijke vertaling toch heel anders is: Bach noemde Geyersbach gewoon een lul.

Met dank aan de Nederlandse vertalers, want die moeten dat wel laten staan natuurlijk. Maar hier gaat het om. Bach als mens achter de muziek. Prachtige muziek hoeft niet altijd door een prachtig mens opgeschreven te worden, Wagner weet er alles van. Gardiner interpreteert en vermoedt er ook op los, maar ik vind dat prima. Hij geeft dat zelf ook aan in het begin van zijn boek. Soms laat hij zich zelfs even gaan, want hij wil zo graag weten hoe het publiek reageerde op al die prachtige muziek:

Ik ben er evenwel van overtuigd dat de scherpzinnige detectives in het Bach-Archiv in Leipzig in de loop van de komende jaren de hand zullen weten te leggen op geschriften…die de directe getuigenissen bevatten waarnaar we al die tijd op zoek zijn geweest. Bachs muziek kan mensen eenvoudigweg niet onberoerd hebben gelaten: verrukking, verbazing, verbijstering, ja zelfs afkeer – alles is mogelijk, maar niet dat ze haar gewoonweg van zich af hebben laten glijden.

Hier spreekt een bevlogen mens. Gardiner geeft van veel cantates en de grote passies een uitgebreide beschrijving die soms best diep gaat. Musicologische termen worden echter keurig achterin verklaard en ik heb enorm veel bijgeleerd. Cantate BWV 106 “Gottes Zeit ist die allerbeste Zeit” ofwel de “Actus Tragicus” heb ik talloze malen gehoord, maar die rust die Bach laat vallen, een actieve, mystieke stilte, blijkt het exacte midden van het stuk te zijn. Gardiner laat mij er even bij stil staan, prachtig. Voor de liefhebbers, op 11;15 in onderstaand fragment.

Zo kan ik nog wel even doorgaan. Er staat een mooi overgeleverd fragment in hoe Bach zich gedraagt tijdens het dirigeren van een stuk. De man hoort echt alles. Het moordende tempo waarin Bach zijn cantates componeert, iedere week weer één. Er staat een handige Chronologie achter in het boek, wat gebeurde er op welk moment in Bach’s leven. Maar het belangrijkste is voor mij het unieke fenomeen Bach, die zichzelf een gigantische arbeid oplegt door iedere week een cantate op te leveren, waarvan alle partijen gekopieerd moeten worden, die gerepeteerd moet worden met vaak muzikanten die niet aan zijn standaard voldoen. Hij krijgt geen grote roem zoals Händel in Londen met zijn opera’s en oratorio, heeft geen topsalaris, maar gaat voor de mooiste muziek die hij kan maken. Hij schrijft een paar schitterende passies, waartoe hij contractueel niet verplicht was. Die behoren tot het beste dat hij geschreven heeft, naast de briljante Mis in h-moll, die hij zelf waarschijnlijk nooit heeft gehoord. Daarnaast is zijn orgelwerk het summum voor de orgelspeler, zijn cello-sonates voor de cellisten, zijn vioolsonates voor de violisten en hij heeft nog wat voor het klavier geschreven ook. Afijn, genoeg lofzang. Ik ben blij met het boek en zal het vaak uit de kast halen om het naast de Cantate-uitvoeringen van Gardiner te leggen.

Vertaling: Frits van der Waa en Pon Ruiter

Afbeelding
Contrapunt van Anna Enquist kent een origineel uitgangspunt. De Goldbergvariaties van Johann Sebastian Bach worden gebruikt als vorm voor een verhaal. Het is het verhaal van een naamloze vrouw en haar gezin. Vrouw, man, zoon en dochter.

Een aria en dertig variaties, als afsluiting de aria weer. Iedere variatie verbonden met herinneringen van de vrouw. Herinneringen aan haar werk als pianiste, aan haar man en zoon, maar vooral aan haar dochter. Het is geen chronologisch verhaal, de herinneringen lopen door elkaar heen.

Enquist ontvouwt zo het verhaal waarvan je weet dat het niet goed gaat aflopen. Emoties worden verbonden aan de uitvoeringspraktijk van de variaties én aan het leven van de componist ervan, Bach:

Aan het eind van het stuk bewogen de handen naar elkaar toe, een eenvoudige toonladder in tegenbeweging, eindigend op dezelfde toets. Het sloot zich. Het gezicht van de dochter deed zich aan haar voor, zes jaar, geloken ogen onder het zwarte mutsje, zich overgevend aan het koesterend gebaar van het buurmeisje. Vol razernij speelde de moeder de harde, starre polonaise.

Als liefhebber van Bach en zijn muziek geeft het een frisse kijk op een bekend stuk. Ik kan er weer eens met andere oren naar luisteren en dat is voor mij altijd winst. Dat geldt ook voor het leven van de componist waar ik graag andermans visie op hoor;

Er moet een onoverbrugbaar verschil bestaan hebben tussen Bach en zijn tweede vrouw. Zij, aan het begin, zich verliezend in een leven vol van de meest wonderlijke muziek…Hij, vastbesloten om opnieuw te beginnen, maar met zijn poten in het stroperige verleden wadend…en van een verdriet dat hij met niemand delen kon en alleen liet doorschemeren in de muziek die hij schreef.

Dit stukje gaat over Bach, het gaat over zijn muziek en het gaat over de vrouw en haar herinneringen, alles wordt met elkaar verbonden. Er komen aardig wat musicologische termen voorbij, maar als dat geen bezwaar is (mij stoorde het niet) dan is dit gewoon een aanrader.

e042ea8641b8c50592b59345a41444341587343

Toen ik op het blog van Anna van Gelderen las over het boek De Cello Suites van Eric Siblin moest dit boek aangeschaft worden. Onvermijdelijk. Als muziekliefhebber en Bach-liefhebber in het bijzonder wil je hier over lezen.

Het is het verhaal van een popmuziekrecensent die terecht komt bij een uitvoering van de cellosuites van Johann Sebastian Bach. Hij wordt gegrepen door de muziek en begint een zoektocht naar de geschiedenis van de cello suites. Die geschiedenis valt uiteen in drie verhaallijnen. Over het verloren gegane manuscript van de Bach-suites, over Pablo Casals, de beroemde cellist die de suites hun bekendheid gaf en over Siblins fascinatie voor de suites en de kracht die ze vandaag de dag nog bezitten.

Het verhaal is opgebouwd zoals de muziek zelf en bestaat uit zes suites, onderverdeeld in hoofdstukken die overeenkomen met de verschillende delen uit een suite. Leuk gevonden, maar ik heb mij er geen moment mee bezig gehouden. De geschiedenis van Bach, Pablo Casals en de zoektocht van de auteur gaan moeiteloos in elkaar over en het geheel leest vlot weg.

Lees de geschiedenissen vooral zelf. Ik vond zelf de zoektocht van de auteur het meest interessant, zeker omdat ik me ook in de suites heb verdiiept. Daarom vond ik het volgende citaat opvallend:

Intussen geldt de muziek niet meer als te zware kost voor de doorsneeluisteraar.

Daar was ik het niet mee eens. Waar de Bach-cantates, klavierwerken, vioolconcerten en Brandenburgse concerten fluitend en dartelend tot mij kwamen zag ik altijd op tegen de donkere cello suites. Een ander citaat doet recht aan hoe ik toen over het instrument dacht:

De cello…deed me denken aan een zwoegende boer uit een middeleeuws strijkerskoninkrijk, primitief en ruwgebolsterd, bij lange na niet ontwikkeld genoeg voor de verfijnde muziek die hij nu speelde.

Voeg daarbij de niet ideale opname die ik in mijn bezit had; ik had een aardige noot te kraken. Maar ik schafte mij de muziek aan, kocht de transparante (en nog steeds favoriete) opname van Jaap ter Linden op Harmonia Mundi en er ging een wereld voor me open. Niets meer, niets minder. Ik koester ze nog steeds.

Daarom is het leuk om het enthousiasme van Siblin te volgen in zijn zoektocht naar de suites. Hij licht toe dat de suites, een ijkpunt voor iedere cellist, wellicht niet eens voor cello zijn geschreven. Misschien voor de luit, misschien voor de violoncello piccolo. Er zijn tegenwoordig versies voor piano, saxofoon, banjo en noem maar op, soms van verbazend goede kwaliteit. De suites nodigen nog steeds uit tot experimenten. De Nederlandse cellist Pieter Wispelwey wil de cellosuites een aantal malen volledig opnemen, als toetssteen voor waar hij staat in zijn ontwikkeling. De suites leven nog steeds.

Er is geen origineel in Bach’s handschrift, we moeten het doen met afschriften. Daarom mogen we dromen dat de originelen misschien ooit nog eens gevonden worden. In wat voor een staat, dat weet niemand. Bach gebruikte een inkt dat het papier aanvreet. Toch is dat ook niet al te erg, zoals Siblin aanmerkt:

Dus als Bachs originele manuscript van de cellosuites nog ergens ligt, is het ook hoogstwaarschijnlijk bezig uit elkaar te vallen en zijn de geheimen die het bevat langzaam aan het verpulveren, zodat cellisten, luitisten, violoncello-piccolospelers en zelfs luisteraars zich gedwongen zullen zien hun eigen weg in de muziek te vinden.

Dat lijkt me nu juist het leukste dat er is.

Vertaling:  Frits van der Waa