Ik ben mij al even aan het verdiepen in de jazzmuziek en dan komt onvermijdelijk de vraag op wie die jazzmuziek heeft uitgevonden. Welnu, dat is de Amerikaanse kornettist Charles “Buddy” Bolden (1877-1931). Althans, als we de legende mogen geloven.

Donald M. Marquis onderzoekt die legende in zijn biografie In Search of Buddy Bolden; First Man of Jazz. Het is geen dikke biografie, zo’n 163 pagina’s, want Bolden glorieerde maar een korte tijd. Hij gaf geen interviews en er is geen muziek van hem overgeleverd. En er bestaan nog meer mythes rondom de man. Marquis vat het even kort samen:

Bolden, it said, was an important early jazzman; he blew a loud cornet, drank a lot, ran a barbershop, edited a scandal sheet, and died in a mental institution.

En daar gaan we al. Hij was een belangrijke jazzmuzikant, daar zijn de geleerden het wel over eens. Hij dronk zeker veel, maar had géén kapperszaak (ook al beweert de Nederlandse Wikipedia van wel), runde geen schandaablaadje The Cricket voor zover bekend en overleed wel weer in een psychiatrische inrichting.

Omdat er niet zo veel bekend is over Bolden schetst Marquis eerst New Orleans en de buurt waarin Bolden opgroeit. Muziek is alomtegenwoordig bij parades, begrafenissen, in de kerk en op school. Die muziek heet dan nog zeker geen jazz maar wordt door orkesten gespeeld in de vorm van walsen, mazurka’s, quadrilles en soms wat ragtime. Bolden krijgt een kornet te pakken en blinkt er blijkbaar al snel in uit. Daar is niet veel over bekend.

Wat wel bekend is, is het belang van kappers voor de muzikanten in New Orleans. Zonder telefoon hebben ze een ontmoetingsplek nodig om optredens te regelen en daar dienen de lokale kapperszaken voor. Bolden is er vaak te vinden en daar komt het verhaal van die eigen kapperszaak waarschijnlijk vandaan. Hij ontwikkelt een eigen stijl, waarschijnlijk in een klein bandje voor hij zijn eigen band opricht. Hij is een womanizer en krijgt een zoon met één van de dames. Later krijgt hij een dochter bij een andere vrouw.

Wat onderscheidt hem nu van al die andere muzikanten waardoor hij de jazz uitgevonden zou hebben? Daar is geen eenduidig antwoord op te geven. Het verhaal gaat dat hij heel luid speelt. Louis Armstrong zegt erover in zijn autobiografie;

“He blew so hard, that I used to wonder if I would ever have enough lung power to fill one of those cornets.”

Maar met hard toeteren verdien je geen biografie dus moet er meer zijn. Volgens Marquis voegt Bolden iets extra’s toe aan de muziek dat anderen niet doen;

It was more a matter of adding extra touches to the music. Indeed, Kid Ory, Bud Scott, Mutt Carey, and others attributed Bolden’s fame to his ability to fake; if he forgot a passage he would introduce embellishments that his listeners often enjoyed more than the music originally written.

Met andere woorden, hij improviseert er soms op los en dat zal bij uitstek een kenmerk worden van wat later jazz is gaan heten. Ook voegt hij blues toe aan de bestaande melodieën en dat is in zijn muziek te horen, zoals trombonespeler Bill Matthews zegt;

When it came to playing sweet music; waltzes, there was nobody in the country could touch him…He was one of the sweetest trumpet players on waltzes and things like that and on those old slow blues, that boy could make the women jump out the window. On those old, slow, low down blues, he had a moan in his cornet that went all through you, just like you were in church or something.

Het zijn mooie getuigenissen van lang geleden en het is waar wij het mee moeten doen. Er is ooit een opname gemaakt van zijn muziek op een cilinder maar die is verloren gegaan.

Marquis schetst in dit boek een mooi beeld van New Orleans, haar inwoners en de muziek uit die tijd. Dat mag u vrij letterlijk nemen, want er staan plattegronden in van de wijken waar Bolden woonde en speelde, waar die kapperszaken lagen, de groenteboer enzovoort. Er staan lijsten in van muzikanten uit die tijd en van familieleden en hij staat uitgebreid stil bij de locaties waar Bolden optrad.

Ik zei al dat de glorietijd kort was. In 1906 vertoont hij meer en meer opmerkelijk gedrag. De druk van de roem is groot en hij is bang voorbijgestreefd te worden door anderen. Hij krijgt zware hoofdpijnen en heeft soms vlagen van verstandsverbijstering. Dat wordt zo erg dat zijn muzikanten weglopen en hij af en toe opgepakt wordt door de politie. In één van die vlagen slaat hij zijn schoonmoeder op het hoofd met een waterkan waarbij ze gewond raakt.

De aanvallen worden zo erg dat hij uiteindelijk opgenomen wordt in een psychiatrische instelling. Hij zal er 24 jaar, tot aan zijn dood, verblijven. Als hij sterft is zijn roem vervlogen maar begint de legende.

Het is een informatief boek, oorspronkelijk uit 1978. Dit is de herziene editie uit 2005. Daarin staan wat aanvullingen over herdenkingen, de bevestiging dat zijn opgenomen muziek definitief verloren is gegaan, dat de schrijver de kleindochter van Bolden heeft ontmoet en dat er toch een schandaablaadje heeft bestaan met de naam The Cricket maar dat dit niet aan Bolden gelinkt kan worden.

Interessant is nog wel de hypothese dat er een medische oorzaak zou zijn voor het vergeten van passages door Bolden waardoor hij noodgedwongen moest improviseren. Het ontstaan van jazzmuziek als bijprodukt van een ziekte, gaat u het vooral lezen.

En Buddy Bolden? Het is jammer dat we zijn muziek niet kunnen horen, maar het klinkt door in de muziek van andere jazzhelden uit die tijd, King Oliver, Louis Armstrong, Sidney Bechet. Ze zijn allemaal, naar eigen zeggen, schatplichtig aan hem. Het is mooi om af te sluiten met de opdracht van dit boek;

To the memory of Charles “Buddy” Bolden,
September 6, 1877 – November 4, 1931.
who would probably wonder
what all the fuss was about

Als je veel biografieën leest is het makkelijk om de verschillen tussen die boeken aan te wijzen. De biografie over de Amerikaanse jazzpianist Bill Evans, How My Heart Sings is een heel ander boek dan de biografie over Sonny Rollins bijvoorbeeld.

Die laatste is een totaalverhaal over het leven en werk van Rollins, Maar Peter Pettinger heeft zich voor zijn biografie over Bill Evans vooral gefocust op zijn optredens en de uitgebrachte albums. Dat is geen toeval, Pettinger is een geschoold klassiek pianist en ook Bill Evans heeft een klassieke piano-opleiding gehad.

Dit is dus geen definitieve biografie wat mij betreft, maar als u zich wenst te verdiepen in het werk van Bill Evans dan helpt dit boek u prima op weg.

Bill Evans (1929-1980) wordt geboren in New Jersey en heeft vanuit moeders kant Russische voorouders. Dat is belangrijk omdat hij al vroeg invloeden opdoet vanuit de Russische orthodoxe kerkmuziek waar zijn moeder vaak naar luistert. Als kind volgt hij pianolessen en hij is goed in het lezen vanaf blad. Hoewel hij afstudeert op klassiek piano wendt hij zich al snel tot de jazzmuziek en vertrekt, hoe kan het ook anders, naar New York.

Daar blijkt pianist Bud Powell een grote invloed en Evans slaat aan het componeren. Ter ere van zijn driejarige nichtje Debby schrijft hij zijn Waltz for Debby, wat direct zijn meest bekende compositie wordt. Hij raakt snel bekend om zijn fenomenale techniek en gaat samenwerken met Miles Davis. Later zal hij piano spelen op diens album Kind of Blue, één van de meest beroemde jazzalbums aller tijden. En die techniek, daar had Evans wel een theorie over;

“Technique is the ability to translate your ideas into sound through your instrument. This is a comprehensive technique which goes beyond scales and so on. It’s expressive technique…a feeling for the keyboard that will allow you to transfer any emotional utterance into it. What has to happen is that you develop a comprehensive technique and then say, ‘Forget that. I’m just going to be expressive through the piano.’”

Het gaat niet allemaal over rozen. In de band van Miles Davis krijgt hij de ‘silent treatment’ van het publiek, geen applaus voor zijn soli omdat hij het enige blanke bandlid is. Als beetje jazzmuzikant ga je aan de drugs (zo denken toch velen) en Evans doet mee. Sterker, hij loopt voorop in de polonaise en wordt een grootverbruiker. Dat helpt niet als je al een sluimerende hepatitis onder de leden hebt en dat heeft hij.

Het grote voordeel van dit boek is dat er veel van zijn albums worden besproken. Die zijn allemaal op internet te vinden dus u kunt live meeluisteren. Soms wordt het een beetje technisch, pianisten onder elkaar zullen we maar zeggen, maar dat vergeven we de auteur maar. Er is veel uit te halen en het heeft mij veel nieuwe muziek doen ontdekken.

Evans formeert zijn beroemde trio met de bassist Scott LaFaro en drummer Paul Motian. Hij maakt er legendarische opnames mee (luister vooral naar zijn album Sunday At The Village Vanguard). Helaas overlijdt LaFaro op jonge leeftijd door een auto-ongeluk.

Evans is er kapot van maar formeert een nieuw trio, waarvan de bassisten Chuck Israels en zeker later Eddie Gómez erg belangrijk voor hem zijn. Hij maakt wereldwijde tournees en het is mooi dat de opnames en optredens in Nederland allemaal worden genoemd, tot Nick Vollebregt’s Jazzcafé in Laren aan toe.

Ik ken Bill Evans en zijn trio maar wist niet dat hij ook opnames maakte met een elektronische Fender-Rhodes piano en ook die zijn zeer de moeite waard. Zijn album From Left To Right is er een mooi voorbeeld van, u ziet hem op de cover tegelijk een klassieke en elektronische piano bespelen. Beluister ook vooral The Bill Evans Album uit 1971 die een mooie mix bevat van klassieke en elektronische piano. Over die mix van instrumenten zei Evans;

I’ve been happy to use the Fender-Rhodes piano to add a little color to certain performances but only as an adjunct. No electric instrument can begin to compare with the quality and resources of a good acoustic piano. Of course, many clubs pay more attention to their trash cans than the house piano but I’ve been lucky in this respect and most of the instruments I use are acceptable though not always in tune.

Het merendeel van  zijn opnames is op klassiek piano en u wilt zijn bewerkingen niet missen van het thema van M*A*S*H of Santa Claus Is Coming To Town, hij maakt er meesterwerkjes van. Maar u wilt ook zijn composities horen als de B Minor Waltz, We will Meet Again en Re: Person I Know.

Die laatse is een wat vreemde titel maar dat komt omdat Evans van anagrammen houdt en het is een anagram van de naam van zijn producer Orrin Keepnews. Als dat al opmerkelijk is; hij schreef ook een nummer met de titel Yet Ne’er Broken waarin de naam van zijn cocaïnedealer verborgen zit.

Tenslotte is het qua muziek nog de moeite waard om zijn samenwerking te vermelden met de componist George Russel. Dat heeft een prachtig album opgeleverd met de titel Living Time. Symfonisch werk met zijn piano eronder. Niet heel best besproken maar het album kent vele liefhebbers en ik ben er één van.

Er is dus veel te beleven qua muziek. Zijn privéleven komt er bekaaid van af maar daar is het de biografie niet naar. Toch is daar veel over te vertellen want Evans heeft wat meegemaakt. Zijn zware verslaving aan heroïne en cocaïne, de zelfmoord van zijn ex-vriendin (toen hij aankondigde een nieuwe liefde te hebben), de zelfmoord van zijn broer en de dood van zijn bassist Scott LaFaro. Het zijn gebeurtenissen die diep hebben ingegrepen in zijn leven, maar die soms in een paar zinnen worden afgedaan in dit boek. Ook zijn eigen verscheiden wordt erg summier beschreven dus het is nog wachten op de definitieve biografie. Tot die tijd doen we het met zijn muziek; heel veel muziek.

Saxophone Colossus. The Life and Music of Sonny Rollins van Aidan Levy is de biografie van de Amerikaanse tenorsaxofonist Sonny Rollins (1930). Het is een dik boek van 715 pagina’s met één fotokatern. De rest is leeswerk dus u heeft waar voor uw geld.

Ik hoopte er met dit boek achter te komen waarom Rollins zo’n fenomeen is onder de jazzmusici en dit boek heeft daar een heel eind bij geholpen. Het is een fenomeen omdat hij algemeen beschouwd wordt als één van de grootste jazzmusici die er zijn en ik wil weten wat hem dan onderscheidt van de rest. De man leeft nog en is inmiddels 93 jaar, hoewel hij sinds 2012 niet meer speelt. Een longaandoening is daarvoor de primaire oorzaak. Als je zo oud bent heb je alle groten in de jazzwereld gezien, meegemaakt en weer zien verdwijnen en dat maakt hem vanzelf al een fenomeen. Hij is niet ten onder gegaan aan drank en drugs zoals zovelen van zijn collega’s, hoewel hij zijn best heeft gedaan.

Tenslotte vind ik het een fenomeen omdat hij zich altijd blijft ontwikkelen. Hij zoekt altijd naar nieuwe vormen en zijn leven lang is hij blijven oefenen, op zoek naar dat ‘verloren akkoord’. Hoewel hij zijn instrument volledig beheerst, de circulaire ademtechniek kent waardoor hij eindeloos kan doorspelen, is hij zelden tevreden en ervan overtuigd dat er meer in zit;

“I’m trying to play the complete experience of my whole career, and my endless quest for the lost chord…The idea is that there is music in the universe that is that sound, that perfect harmony, and we’re trying to get to it. I’m trying to find my lost chord, trying to hook on to that thing which I’ve been on the road for all these years…”

Hij neemt er zelfs twee sabbaticals voor omdat hij zich wil terugtrekken uit de ‘rat race’ en alleen maar wil oefenen. De auteur staat uitgebreid stil bij het beroemde verhaal dat Rollins oefent op de Williamsburg Bridge in New York. In zijn appartement wil hij niemand tot last zijn en op die brug kan hij, vaak ’s nachts, ongestoord oefenen.

Het wordt duidelijk waar Rollins zijn lessen leert. Vaak in de praktijk, getalenteerd als hij is, maar ook van beroemdheden als altsaxofonist Charlie Parker. Die vertelt Rollins alle teksten van alle liedjes te leren voor hij ze speelt. Alleen dan kan je er het juiste gevoel in leggen. Rollins zou een indrukwekkend aantal ‘standards’ uit zijn hoofd leren. Ook pianist Thelonious Monk leert hem veel. Niet met woorden, maar hij reikt zijn eigen, unieke muziek aan en nodigt uit te volgen. Verder is zangeres Billie Holiday is een inspiratie voor Rollins;

“’She’s so evocative. I’ve gotten so much training listening to Billie Holiday. Just listening to ‘Lover Man’, “Sonny later said, “it evokes the song: This is what it is and this is how to play it. Not note for note, but this is the feeling you’re supposed to have when you play it.” Sonny could do anything he wanted on the horn, but Holiday taught him how to imbue every note with feeling.

Helaas neemt hij in zijn jonge jaren ook de slechte gewoontes over van zijn helden en raakt hij verslaafd. Hij gaat zakkenrollen en plant zelfs een overval, hoewel die niet wordt uitgevoerd. Hij wordt twee maal opgepakt en brengt twee maal tijd door in de gevangenis. Toch weet hij zijn verslavingen te overwinnen en kickt hij af.

In zijn sabbaticals verdiept hij zich in yoga en in Oosterse filosofieën. Hij gaat ook trainen en neemt zijn dumbells niet zelden mee op latere tournees. Hij is ook zeer maatschappelijk geëngageerd en zal een Freedom Suite schrijven die direct te maken heeft met het nog alomtegenwoordige racisme. Op latere leeftijd noemt hij een album Global Warming, ook een onderwerp waarover hij uitgesproken meningen heeft.

Er staan talloze verhalen in het boek. Over de samenwerking met drummer Max Roach en trompettist Clifford Brown en wat de plotselinge dood van Brown met hem doet. Over de samenwerking met The Rolling Stones op hun album Tattoo You en waarom hij niet bij de uitvoerenden genoemd wil worden. Over de opname van het prachtige album Brilliant Corners van Thelonious Monk waarop hij meespeelt, of het album Sunny Side Up met trompettist Dizzy Gillespie en tenorsaxofonist Sonny Stitt. Over het nemen van die beroemde foto in Harlem waarop bijna alle jazzgrootheden uit die tijd vertegenwoordigd zijn (kijk hier naar deel één van een prachtige documentaire daarover), over de uitgebreide beschrijvingen van zijn buitenlandse tournees met veel aandacht voor zijn optredens in Nederland met Han Bennink en Ruud Jacobs, over waarom hij ineens met een ‘mohawk’ ofwel ‘hanenkam’ optreedt of over zijn reünie met tenorsaxofonist Ornette Coleman die hij bewonderde maar lang niet sprak omdat Coleman dacht dat Sonny zijn muziek niet zag zitten (dat bleek om Sonny Stitt te gaan). Ook zijn verhaal over de aanslagen op 9/11 is indrukwekkend, hij was er vlakbij en moest geëvacueerd worden.

Het is teveel om op te noemen en een feest om te lezen, maar het gaat natuurlijk om de muziek en het boek heeft mij dichter bij die muziek gebracht. Het is duidelijker waarom Rollins in het begin zonder piano wil optreden. Hij wilde wel maar kon aanvankelijk de juiste pianist niet vinden, zoals een Bud Powell;

“I’d like to use Bud Powell, for example. But I couldn’t seem to find a guy who could contribute. They got in the way. They played too much. Their chords interrupted my train of thought. I ended up getting bugged at all piano players.” Playing without a safety net, Sonny said, would force musicians to “listen to each other.”

Die ‘train of thought’ daar zit wat mij betreft het geheim achter zijn grootsheid. Die hoor je niet direct af aan de studioalbums die hij uitbracht. Die albums zijn prachtig en je hoort zijn ontwikkeling, zeker als hij later ook elektrische instrumenten gaat gebruiken, maar wat dit boek heel duidelijk maakt is dat Rollins een fenomeen is op het podium. Hij heeft meer uithoudingsvermogen dan wie ook, maar bovenal een grootse fantasie in de soli die hij speelt. Hij kan eindeloos variëren met ideeën en nummers die hij erin verwerkt. Trompettist Wynton Marsalis duizelde het;

“Rollins burst in like life itself, paraphrasing the theme in staccato notes, interpolating ‘St. Thomas,’…Sonny dazzled on cadenzas on “My Ideal” and “I Got It Bad,” with allusions to “Nobody Knows The Trouble I’ve Seen,” “Rhythm-a-ning,” “How Are Things In Glocca Morra,” “To a Wild Rose,” “Country Gardens,” and a Scottish jig, before putting his own spin on Marsalis’s “Hesitation” and Sonny’s own “Hear What I’m Saying.” It was quite a quilt: there were Bird, Miles, Bean, Duke, Paul Robeson, Monk, Mary Lou Williams, Bing Crosby, Edward MacDowell, and Jimmie Rodgers, woven together by Sonny’s endless musical imagination.

Ook kan hij uit de voeten met het werk van  componisten als Grieg, Bach of Stockhausen en gaat u vooral de vele livealbums beluisteren die er van zijn optredens zijn verschenen, ze zijn zeer de moeite waard.

Dat verloren akkoord heeft Rollins nooit gevonden maar dat is okay, zegt hij. Als vaste gelover in reïncarnatie gaat hij daar een volgend leven voor gebruiken.

“It ain’t braggin’ if you can back it up”

Aldus “The World’s Greatest Bass Player”, de Amerikaanse basgitarist (1951-1987) Jaco Pastorius in zijn eigen woorden. Waarom hij zichzelf zo noemde, of dat terecht was en of dit gepruimd werd, legt jazz-auteur Bill Milkowski uit in zijn biografie Jaco. The Extraordinary and Tragic Life of Jaco Pastorius.

Jaco Pastorius groeit op in het zonnige Florida en met een muzikale vader legt hij zich eerst toe op het drummen. Als in zijn bandje de bassist weg gaat vult hij die plaats in en dan blijkt dat hij uitzonderlijk veel talent heeft voor dat instrument. Hij verdeelt dan nog zijn tijd tussen veel buiten sporten, zijn vriendin en later zijn eerste vrouw Tracy en zijn basgitaar.

Hij is zo goed dat hij nieuwe technieken ontwikkelt op het instrument. Hij verwijdert de frets van zijn bas en doet dingen die niemand anders doet. Als hij ziet dat de voorman van de de band waarin hij speelt, Charlie Brent van de C.C. Riders, arrangementen maakt dan wil hij dat ook leren. Na een nacht afkijken komt hij direct met zijn eerste stukken. Hij heeft een uitzonderlijk muzikaal gevoel. Hij is getrouwd en heeft een dochter, drank en drugs zijn in geen velden of wegen te bekennen.

Pastorius belandt in New York en zoekt gelijkgestemden. Hij ontmoet de jazzgitarist Pat Metheny en die merkt hoe goed Pastorius is;

“So Metheny puts the music in front of him, and Jaco just glances at the thing for half a second and proceeds to play the tune better than I had ever heard it played in my life. I mean, he just tore it up from the first note. We played it super uptempo, and he was throwing in all kinds of arpeggios and harmonics – just roarin’ man!”

Het gaat al snel rond wat voor goede bassist hij is en hij krijgt een platencontract voor een soloalbum. Als u enige interesse heeft in jazz en basgitaren dan haalt u dat album (getiteld met zijn eigen naam) onverwijld in huis. Het wordt uitgebreid besproken in dit boek en is zeer de moeite waard. Pastorius komt ook in contact met Joe Zawinul, de voorman van de jazz-fusionband Weather Report en zo komt hij daar terecht. Ook daar is hij verantwoordelijk voor prachtige composities en dito spel.

Hij gaat ook optreden met Joni Mitchell en ze krijgen een affaire. Dat doet zijn huwelijk niet goed en er komt een scheiding, ondanks dat er nog een zoon is bijgekomen. In deze tijd zegt Pastorius zijn fysieke activiteiten zoals basketbal grotendeels vaarwel en er komt drank en drugs voor in de plaats. Hij voelt inmiddels de druk van het bekend zijn en drinkt die druk maar al te vaak weg.

Zo langzamerhand kruipt er vreemd gedrag in bij Pastorius. Hij trouwt met Ingrid en zal een tweeling met haar krijgen. Hij blijft drinken en zijn gedrag kost hem bijna zijn positie bij Weather Report. Uiteindelijk gebeurt dat toch. Hij mag nog een soloalbum maken maar daarmee overschrijdt hij ruimschoots het budget. Voor ons niet erg; ook Word of Mouth is de moeite waard.

Pastorius richt zijn eigen band op en gaat touren om dat soloalbum te laten horen. Hij is beroemd in Japan, maar daar laat hij juist verontrustend gedrag zien. Hij smijt zijn basgitaar in zee, beschildert zichzelf in Indiaanse oorlogskleuren en rijdt op een motor de hotellobby binnen met een inktvis onder zijn shirt. In Italië weet hij zijn eigen optreden te verzieken en ontstaan er rellen door boze toeschouwers. In zijn hotel stort hij van een balkon en raakt behoorlijk gewond.

Zijn relatie met Ingrid is ook voorbij en hij ontmoet de gitariste Teresa Nigell. Toch raakt Pastorius meer en meer de weg kwijt. Hij zoekt het gezelschap op van daklozen. Die nodigt hij thuis uit en hij laat thuis de kamer onder water lopen om een zwembad voor ze te maken. Ook gaat hij aangekleed in bad liggen om daarna zeiknat een kroeg binnen te lopen om op te treden.

U merkt, het gaat niet top. Pastorius wordt opgenomen in een kliniek want hij is niet meer te handhaven. Toch vertoont hij heel dubbel gedrag. Soms is hij voorkomend, aardig, attent en vol humor, maar dat gedrag kan binnen de seconde omslaan naar bot, kwaadaardig en zelfvernietigend gedrag. Hij heeft steeds kleinere hoeveelheden alcohol nodig om volledig van het pad te raken.

Zijn vrienden hebben daar de meeste moeite mee, zoals zijn oude jeugdvriend, de muzikant Othello Molineaux, die hij tegenkomt op een begrafenis;

“Before, there was always that hope in Jaco’s eyes because his soul was burning so brightly. We’d look into each other’s eyes and there’d be a definite connection, because he was in tune with his higher self, even in those days when he had psychological problems. But that day at the funeral when I looked into his eyes, he was gone. There was no communication…it was like, ‘Just leave me alone, I’m outta here.’ And from that day, I started to grieve.”

Molineaux had gelijk. Het zou niet meer goedkomen. Jaco werd in coma gevonden op de stoep met zware verwondingen. Hij had een uitsmijter, een martial arts expert, bij een club blijkbaar zo kwaad gemaakt dat die hem dusdanig in elkaar sloeg dat hij het niet overleefde. Hij zou na tien dagen in coma overlijden op 35-jarige leeftijd.

Het is altijd gevaarlijk om niet teveel in te gaan op alle bizarre anekdotes waarvoor Pastorius heeft gezorgd. Toch weet Milkowski die balans wel goed te bewaren. Ze staan er genoeg in, je kan er niet omheen (ook de leuke overigens, want Pastorius was gek op practical jokes), maar er is ook ruim aandacht voor zijn ongelofelijke muzikale vakmanschap.

Het doet je veel van zijn muziek beluisteren. Zijn soloalbums, maar ook zijn werk met Weather Report, Joni Mitchell, Pat Metheny, Al di Meola, Albert Mangelsdorff, Toots Thielemans enzovoort. Er staat een uitgebreide discografie in het boek. Bovendien staat er een code in het boek waarmee u toegang krijgt tot audiofragmenten waarin muziek van hem is te horen en waarin medemuzikanten vertellen over Jaco Pastorius.

Die medemuzikanten komen ook uitgebreid aan bod in het laatste hoofstuk, waarin 63 collega’s vertellen over Pastorius, zijn invloed op hen en zijn belang voor de bas- en jazzmuziek in het algemeen. Wat mij betreft is dit boek een absolute aanrader.

De Nederlandse jazzscene kon in de vorige eeuw niet om hem heen; de enige echte jazzcat en -kenner Michiel de Ruyter. In het boekje Een leven met jazz tekende Frank van Dixhoorn zijn muzikale memoires op.

Michiel de Ruyter (1926-1994) was het liefst muzikant geworden. Toen hij jong was toeterde hij wat op een klarinet en formeerde zelfs een sextet, maar het ontbrak hem aan echt talent. Bovendien werd hij gehinderd door lichamelijke ongemakken, het gevolg van een polio-aanval op zijn zeventiende jaar. Hij belandde daardoor uiteindelijk ook in een rolstoel.

Ondanks een opvoeding in de klassieke muziek werd hij gegrepen door de jazzmuziek. Toen hij in het Parool een, in zijn ogen, slechte jazzrecensie las schreef hij daar een boze brief over naar de redactie. Hij kreeg een net zo’n nijdige brief terug dat hij het dan maar zelf eens moest proberen en zo werd hij jazzrecensent.

Hij was wel deskundig, maar weinig kritisch. Dat lag hem niet. Hij kwam uiteindelijk bij de radio terecht, eerst bij de Avro en later bij de Vara, waar hij uiteindelijk hele generaties zou opvoeden in de jazzmuziek. Zijn magnum opus was de radioserie Jazzgeschiedenis; een overzicht van vrijwel de hele jazz. Die serie begon in 1979 en bestond uit 695 afleveringen. Helaas heeft hij door zijn dood die klus niet kunnen voltooien.

Zijn werk bracht met zich mee dat hij talloze optredens bijwoonde en zowat iedere artiest ophaalde van Schiphol of ergens vergezelde. Dat zou een fantastisch boek kunnen opleveren met talloze anekdotes en dat verwachtte ik dus maar dat viel aardig tegen.

Het is een dun boekje van 83 pagina’s en er staan verhalen in, maar bij het merendeel vroeg ik mij af waarom het überhaupt opgenomen was in het boek. Of Michiel de Ruyter is niet zo’n goede verteller of Frank van Dixhoorn geeft het niet goed weer, maar ergens heeft de uitgeverij hier een klap op gegeven om het zo uit te brengen.

Als ik toch iets moet weergeven dan is het verhaal van de grote bluesman uit de Mississippi-delta Big Bill Broonzy aardig om te lezen. De Ruyter;

Toen Broonzy hier was voor die plaat heeft hij een dame leren kennen en daar een zoon bij vervaardigd, Michael. Ik heb hem wel eens ontmoet en allerlei privé-opnames gegeven van Broonzy, bij mij thuis gemaakt.

Ik moest even zoeken maar Broonzy heeft een relatie gehad met de Nederlandse theaterkostuummaakster Pim van Istveld met wie hij een zoon kreeg. Toch iets bijgeleerd. Het boekje is overigens wel doordrongen van allerlei opmerkingen waaruit duidelijk wordt dat De Ruyter graag mocht pronken met zijn familiaire omgang met al die jazzgrootheden. Hij was de enige Nederlander die Duke Ellington met ‘Eddie’ mag aanspreken en daar wordt dan een hoofdstuk aan gewijd.

Het is wel interessant om te lezen hoe de serie Jazz Behind The Dikes is ontstaan. Een serie van drie elpees waar diverse Nederlandse jazzartiesten op te horen zijn zoals Rita Reys met het trio Pim Jacobs, Rob Madna, Wessel Ilcken, Tony Vos etc. Helaas is het een heel kort stukje.

Een iets langer stuk gaat over de tenorsaxofonist Paul Gonsalves van Duke Ellington (ik schreef hier over zijn beroemde solo). Gonsalves wist ook in Nederland de drankflessen te vinden en De Ruyter zegt;

Tijdens een concert in het Kurhaus was hij zeer ver heen en viel aldoor in slaap, maar dat was goed geregeld. Als hij aan de beurt was, gaf Jimmy Hamilton hem een stomp, één tel voor de inzet, Gonsalves stak die tenor in zijn mond en Baf! Wakker, meteen spelen, goede noot, niets aan de hand.

Als ik zo mijn aantekeningen doorkijk betreffen de leukste verhalen steeds Duke Ellington. Zo was De Ruyter eens op bezoek bij de saxofonist Ben Webster, die in Nederland woonde. Webster liet hem een privé-opname horen op een kartonnen grammofoonplaatje van een liedje dat hij gemaakt had voor een medemuzikant, Jimmy Blanton, waar hij erg close mee was. Toen De Ruyter het liedje Dearie hoorde zei hij;

‘Dat ken ik.’ Onmogelijk volgens Ben. Het was zijn plaatje, hij had het verder nooit gespeeld, ook niet op de tenor, er was niets mee gedaan. En toch kende ik het. Na lang zoeken vond ik Dearie noot voor noot terug in het motiefje voor oude mensen uit de Black, Brown and Beige-suite. De verklaring is dat Ben het liedje waarschijnlijk gespeeld heeft als relief-pianist, dat Ellington het meteen opschreef en dat Dearie zo in BB&B is beland. Toen Ben de opname van het werk hoorde en zijn eigen stukje herkende, reageerde hij heel sportief: ‘Duke Ellington…smartest thief I ever knew.’

Ik schreef hier al over het feit dat Ellington het niet zo nauw nam met de copyrights dus dit is een mooie bevestiging. En wat gekoketteer met eigen kennis van De Ruyter maar dit levert dan wel een mooi verhaal op.

Verder; een practical joke van Miles Davis, een nerveuze Bud Powell, de vraatzucht van Cannonball Adderley en nog zo wat verhaaltjes. Aardig om een keer te lezen maar er zou meer te halen moeten zijn uit zo’n rijk jazzleven. Ik vond de foto’s nog het meeste toevoegen, want De Ruyter heeft ze werkelijk allemaal ontmoet.

Je kan de wereld als trommel gebruiken en dat doet de Nederlandse slagwerker Han Bennink (1942) dan ook. Daarom is dit de titel die Erik van den Berg meegaf aan zijn biografie over deze veelzijdige muzikant. Het is een boek van 211 pagina’s met een bijgeleverde cd die het verhaal hoorbaar maakt en dus van toegevoegde waarde is.

Het begon allemaal op een trommel die zijn vader, zelf multi-instrumentalist, voor hem liet maken. Rein Bennink maakte opnamen in de AVRO-studio en nam Han soms mee. Hij treedt op met zijn vader en die opnamen staan op de bijgevoegde cd. Zo leert Han ook de drummers Cees See en Joop Korzelius kennen, die beiden voorkomen in het boek Jazzvogels van Rudie Kagie.

Bennink wint zowaar een prijs met het Zaans Rhythme Quartet met een stemmige uitvoering van de evergreen Summertime en ook die staat op de cd. Omdat een opleiding altijd handig is gaat hij wel studeren aan de Kunstnijverheidsschool en studeert cum laude af als graficus.

Maar Bennink wil de muziek in. Hij werkt op de Holland-Amerika-Lijn en komt zo in New York terecht waar hij zijn jazzhelden live aan het werk kan zien. In Nederland maakt hij zijn tv-debuut in het jazzprogramma van Pim Jacobs en hij wordt gevraagd om de beroemde saxofonist Johnny Griffin te begeleiden. Bennink moet ervoor op zijn tenen lopen en op de toppen van zijn kunnen spelen maar hij redt het. Het zou ook zijn speelstijl worden;

Zijn broer Peter Bennink herinnert zich de gezwollen polsen van zijn broer na afloop van het concert in Persepolis. ‘Hij kon niet eens meer zijn snaredrum de trap op dragen, zo kapot was hij. Echt helemaal stuk gespeeld. Maar de muziek was fantastisch.’

In Persepolis, de Utrechtse jazzkelder, leert hij ook de pianist Misha Mengelberg kennen en het duo gaat experimenteren. Er vormt zich een kwartet als saxofonist Piet Noordijk erbij komt, met een wisselende bezetting op de bas. Bennink is inmiddels getrouwd en woont op een woonboot in Loenen aan de Vecht.

Als de saxofonist, klarinettist en fluitspeler Eric Dolphy naar Nederland komt wordt Bennink weer gevraagd als drummer en ook hier moet hij aanpoten. Dolphy wisselt steeds van maatsoort en verwacht dat iedereen naadloos met hem meegaat, maar het lukt. Als Bennink een concert van Albert Ayler bijwoont met Sunny Murray op drums leert hij meer over de nieuwe klanken die ze met zich mee brengen (het drummen met breinaalden bijvoorbeeld). Bassist Peacock legt uit dat muziek spannender wordt als het metrum er niet wordt ingehamerd, maar zo wordt omspeeld, dat je de beat eerder voelt dan hoort. Bennink knoopt dit goed in zijn oren.

Als Willem Breuker erbij komt waait er een nieuwe wind en wordt de Instant Composers Pool opgericht. Breuker brengt invloeden van de moderne Amerikaanse componist John Cage en Fluxus mee en dat wil zeggen dat de experimenten tot een hoogtepunt worden gebracht. Dit leidt bijvoorbeeld tot een Trio voor altviool, cello en poetsmiddel of een opvoering van het Piano Piece for David Tudor van de componist La Monte Young. Mengelberg zet een baal hooi en een emmer water voor de piano en het stuk is afgelopen, volgens de toelichting, ‘nadat de vleugel een en ander geconsumeerd heeft, of heeft besloten dat niet te doen.

Bennink gaat er volledig in mee. Ze treden op met de dichter Lucebert die een prijs krijgt en ontregelen de hele boel. Bennink;

We kwamen daar toen binnen, nou het leek het proces van Neurenberg wel, zo zaten die mensen erbij. Dus toen zijn we er met Piet even extra tegenaan gegaan. Het was te gek, ik zat te gillen achter het slagwerk.

De burgemeester vond dit minder gepast in zijn raadszaal en verliet het optreden. Bennink geeft altijd alles en raakt verwijderd van de traditionele jazz. Hij onderzoekt allerlei klanken en instrumenten en heeft inmiddels een schuur die hij volstouwt met allerlei instrumenten. Dag en nacht is hij er bezig, op zoek naar klanken. Hij wordt ook in het buitenland uitgenodigd. Hij speelt op het beroemde Newport Jazz Festival (het stukje dat bewaard is gebeleven staat op de cd) en treedt op in Chicago, waar hij een afgetrapt drumstel tot zijn beschikking krijgt. Hij gaat de strijd aan;

Het wordt een gevecht met de materie: de tomtom zakt al bij de eerste klapdoor door z’n poten, het onderstel van de snaredrum past niet en de hihat weigert op z’n plaats te blijven…Terwijl zijn gereedschap aan alle kanten dreigt te bezwijken, schroeft hij de concentratie op, houdt met verbeten rukken en trekken de trommels in het gareel, en pareert misslagen met bliksemsnelle counters.

Als hij dan op de vloer gaat zitten, latten op zijn benen laat vallen en die als een gigantische xylofoon gebruikt weet het verbijsterde publiek niet wat het ziet maar bezorgt hem wel een woest applaus na afloop.

Bennink krijgt wel kritiek op dat vrije werk maar wordt ook nog gevraagd voor de ‘traditionele’ jazz, onder meer als begeleiding van de Amerikaanse saxofonist Sonny Rollins en de eveneens Amerikaanse pianist Art Hodes. Jawel, beiden staan ook op de bijgevoegde cd. Verder is er nog veel aandacht voor het werk van Bennink met de Duitse saxofonist Peter Brötzmann en voor zijn reizen naar Afrika, onder meer met de uit de kraakbeweging voortgekomen gitarist Terrie Ex. Het is mooi om te lezen over zijn optreden met de blinde Ethiopische zanger Jimmy Mohammed;

‘Die diepte in de muziek, die heb ik net zo ervaren met Jimmy. Wie is Jimmy verdomme, waar komt hij vandaan, wat zijn zijn gedachten? Dat gaat in een duizendste seconde door m’n hoofd terwijl ik met hem speel. Wat zingt hij nou? Ik kan hem niet eens verstaan, maar hij lacht naar me met die bruine qat-tanden en pakt me beet met dat magere ebonieten handje van hem, dus het zal wel in orde zijn wat ik speel.’

Het boek is een mooi portret van een bevlogen musicus die zowel getraind en gelauwerd is in de traditionele jazz als in de vrije jazz en expressieve muziek. Op 9 oktober 2023 kreeg hij een Edison-oeuvre award uitgereikt. Op de site van het Nederlands Jazzarchief vindt u hier een mooi videoportret van Han Bennink.

Duke Ellington’s America van cultuurhistoricus Harvey G. Cohen is geen reguliere biografie over de Amerikaanse jazzmusicus en bigbandleider Duke Ellington (1899-1974). Het gaat zeker over Ellington zelf, zijn carrière en zijn muziek maar het gaat ook over gebeurtenissen, trends en issues in de Amerikaanse cultuur en politiek.

We beginnen dus niet in zijn jeugd, waar hij zijn muzikale kennis opdeed en hoe zijn stamboom in elkaar steekt, het gaat er vooral om wat Ellington met zijn muziek wil bereiken en hoe hij dat doet. Het is, zeker in zijn tijd, onvermijdelijk dat we dan bij de rassenproblematiek uitkomen en op pagina 2 wordt al een voorzet hierover gegeven;

Music proved an optimal venue for Ellington to change and challenge American racial life. It was less controversial than the speeches and writings of black spokespeople because it did not demand acceptance for a particular position. As a musician, Ellington subverted stereotypes about how blacks dressed, acted, and created. More importantly, music served as a form of activism that reflected Ellington’s long-term priorities of infiltration and circumvention, rather than confrontation.

Cohen zal dit gegeven uitgebreid toelichten in zijn boek. Uiteraard gaat het over de muziek en het vermogen van Ellington om muziekstukken te arrangeren voor orkest. Hij formeert zijn beroemde big-band en neemt een manager in de arm, Irving Mills. Zoals bij veel managers (zie Joe Glaser bij Louis Armstrong) is er veel op hem aan te merken, want ook Mills strijkt aardig wat op door Ellington te vertegenwoordigen, maar hij zorgt ook als een van de eerste managers voor een gedegen marketing rondom Ellington, zijn muziek en zijn naam.

Ellington gaat optreden in de beroemde Cotton Club en neemt platen op. Die zijn nog vooral bedoeld om zijn concerten te promoten en hij krijgt succes. Zoveel, dat hij al gezien gaat worden als vertegenwoordiger van de zwarte gemeenschap. Iets dat hij helemaal niet nastreeft. Hij zegt alles in zijn muziek, zoals met zijn Symphony in Black;

Ellington made a statement with Symphony in Black, a statement repeated throughout his career in various ways: he and his band did not simply entertain, but composed and performed works that emanated from real life, from situations of sorrow and adversity.

Cohen maakt heel duidelijk in zijn boek waar Ellington mee te maken heeft en hoe dat in zijn muziek terugkomt en dat geeft een extra laag aan deze biografie. Ellington omzeilt gedoe in hotels in het zuiden door eigen Pullman-treinwagons te regelen zodat zijn bandleden altijd kunnen overnachten en eten. Hij verdient geld maar zijn band kost hem ook veel. Zelf geeft hij niet om rijkdom, hij geeft veel weg aan familie en vrienden.

Ellington breekt met zijn manager en gebruikt diens kennis om eigen platenmaatschappijen op te richten. Het is fascinerend om te lezen hoe het zit met de rechten op al die composities. Mills heeft zijn naam op Ellington’s werk gezet als medecomponist (hij kon geen noot lezen), maar Ellington gebruikte ook ideeën van zijn bandleden om zijn naam aan dat idee te verbinden, hoewel hij die ideeën wel kon uitwerken tot stukken voor zijn band.

Cohen beschrijft ook duidelijk dat Ellington nooit stilstaat bij oude composities en zich blijft ontwikkelen. Hij werkt daarbij nauw samen met zijn vriend en medecomponist Billy Strayhorn. Samen maken ze muziek die de danssalons zullen veranderen. Het publiek wordt een luisterpubliek, in plaats van een danspubliek.

Het is onvermijdelijk dat hem steeds weer wordt gevraagd naar de rassenongelijkheid, maar Ellington houdt zich op de vlakte. Hij is er wel degelijk mee bezig en schrijft er zelfs poëzie over;

New acquaintances are always surprised when they learn that Duke has written poetry in which he advances the thesis that the rhythm of jazz has been beaten into the Negro race by three centuries of oppression. The four beats to a bar in jazz are also found, he maintains in verse, in the Negro pulse. Duke doesn’t like to show people his poetry. “You can say anything you want on the trombone, but you gotta be careful with words,” he explains.

Het loopt als een rode draad door het boek heen en als hij zich toch een keer laat verleiden tot een opmerking is het groot nieuws en wordt het uit zijn verband getrokken.

Cohen besteedt ook uitgebreid aandacht aan Ellington’s compositie Black, Brown and Beige die de geschiedenis verbeeldt van de zwarte bevolking in Amerika. Ook het beroemde concert Ellington at Newport wordt geanalyseerd en dat is verplichte luisterkost voor u, al is het maar om de fantastische saxofoonsolo van Paul Gonsalves en het feit dat het publiek compleet uit zijn dak gaat en niet wil dat Ellington stopt;

The audience roared when Gonsalves finished his marathon solo, aggressively signaling their desire for more. The band responded in kind, turning in an especially fierce and driving conclusion to the piece.

Koopt u niet de elpee waar maar vijf stukken op staan die bovendien in de studio in elkaar is gezet met ingeblikt applaus, maar koopt u hiervoor de dubbel-cd die voor een prikkie te koop is en waarop het complete concert staat en alles, inclusief aankondigingen en publiek, te horen is.

Cohen besteedt ook uitgebreid aandacht aan de vele buitenlandse tournees van Ellington. Hij reisde de hele wereld over, vaak onder de vlag van de Verenigde Staten als goodwill-ambassadeur. In Irak raakt hij verzeild in een staatsgreep, maar ook zijn tournee in Rusland is interessant. Hij heeft te maken met allerlei functionarissen maar is zo gek niet of hij laat zijn steaks invliegen, want de man zweert bij een steak per dag. Ook componeert hij in koude hotelkamers, soms in de douche waar hij het hete water maar laat stromen om warm te blijven bij de stoom die afgegeven wordt.

Cohen heeft een zeer informatief boek geschreven over Ellington, zijn composities en hoe hij die aan de man bracht en wat dit heeft betekent. Hij heeft het ook breder getrokken en de maatschappij geschetst uit die tijd en hoe Ellington zich hierin bewoog. Er staan wat foto’s in maar niet veel, het is 577 pagina’s aan leesstof in een vrij klein lettertype dus u kunt vooruit. Voor een uitgebreide beschrijving over zijn privéleven en muzikale opvoeding moet ik wellicht nog eens een andere biografie lezen, maar dit is een mooie opmaat.

Als u zich een beetje wenst te verdiepen in de jazzmuziek kunt u onmogelijk om de trompettist en zanger Louis Armstrong (1901-1971) heen. Er is veel over hem geschreven, niet in de laatste plaats door Armstrong zelf, maar de biografie Pops, A Life of Louis Armstrong van Terry Teachout leek een goede keuze. De reden was dat hij toegang kreeg tot talloze bandopnames die Armstrong zelf gemaakt had en in zijn archief zaten, maar die nog niet door andere biografen waren gebruikt.

Ik heb geen andere biografieën over Armstrong gelezen maar ik vond dit een prima boek. Het maakt voor mij duidelijk wat de impact was van Armstrong op de artiesten die na hem kwamen en wat zijn plaats was en is in de wereld van de jazz.

Die wereld begint, zoals zo vaak, in de bakermat van de jazz. Armstrong wordt geboren in New Orleans. Zijn vader is snel weg en hij wordt zo’n beetje grootgebracht door zijn grootmoeder. Het is een arme buurt en Louis doet klusjes voor prostituees, waarvan zijn moeder er één is. Als hij een pistool afschiet komt hij in een opvanghuis terecht waar hij muziek leert spelen op de kornet.

Buiten het tehuis maakt hij kennis met de orkestleider en kornettist Joe ‘King’ Oliver. Die nodigt hem uit in zijn band en vanaf dan is het alleen de muziek die telt voor Louis, én zijn vrouw Daisy, een lokale prostituee.

Hij gaat met Oliver spelen in Chicago en de leerling overvleugelt al snel de meester. Hij scheidt van Daisy en trouwt met de pianiste van Oliver, Lil Hardin. Die haalt Armstrong overigens wel over om bij Oliver te vertrekken, omdat hij beter kan. Hij speelt eerst nog in het orkest van Fletcher Henderson voor hij zijn eigen band, The Hot Five, formeert. Daarmee neemt hij zijn eerste platen op.

Inmiddels is hij overgegaan op trompet en heeft hij zowaar problemen met de maffia. Die hebben overal clubs en hij kijkt in de loop van een pistool als iemand hem toch erg graag in zijn eigen club ziet optreden. Armstrong formeert nog een big band en gaat optreden door het hele land, wat zeker in de tijd van rassenscheiding niet makkelijk is. Hij zegt er zelf dit over;

Why, do you know I played ninety-nine million hotels I couldn’t stay at? And if I had friends blowing at some all-white nightclub or hotel I couldn’t get in to see ‘em – or them to see me…Most of the time while touring the South, we used to stock up in a grocery store. We’d come out with a loaf of bread, a can of sardines, big hunks of bologna, cheese and we’d eat in the car. Sometimes we’d go to the back doors of restaurants where there were Negro chefs. They’d give you what you wanted. Many are the times I’ve eaten off those big wooden chopping blocks.

We hebben het hier over een inmiddels bekende en beroemde artiest. De politie ziet er ook geen been in om hem te arresteren voor het bezit van marihuana. Hij wordt vrijgelaten als hij belooft een concert te geven en dat doet hij, maar opent met het nummer I’ll Be Glad When You’re Dead You Rascal You.

Armstrong heeft inmiddels een manager, Joe Glaser en daar is genoeg over te vertellen. Hij heeft connecties met de maffia maar behoedt Armstrong voor verdere problemen met die lui. Armstrong vertrouwt Glaser en ten dele terecht, want Glaser regelt alles voor hem en zorgt ervoor dat Armstrong zich alleen over de muziek hoeft te bekommeren. Later blijkt dat Glaser, die eerder sterft dan Armstrong, hem maar weinig nalaat en dat ook niet kon. Ook Glaser moest het nodige afdragen aan zijn vakbroeders.

Het is ondoenlijk om alles te vertellen wat Armstrong beleeft. Hij trouwt nog met Daisy en tenslotte met Lucille waar hij een huis mee koopt. Armstrong viert grote triomfen maar ziet zijn populariteit ook dalen, bijvoorbeeld als de bebop furore maakt met Charlie Parker en Dizzy Gillespie.

In het boek wordt uitgebreid ingegaan op het spel van Armstrong en wat hem onderscheidt van zijn collega’s. Dat zit hem bijvoorbeeld in de eindeloze variaties die hij tevoorschijn weet te toveren en zijn onwaarschijnlijk hoge noten. Die zijn niet alleen hoog maar zitten ook vol expressie. Sommigen denken zelfs dat hij trucs uithaalt met zijn trompet, tot hij het tegendeel bewijst.

Dat komt wel met een prijs. Hij heeft geregeld last van zijn lip, die af en toe scheurt en hem veel problemen oplevert. De auteur staat stil bij belangrijke nummers van Armstrong en zet ze in hun tijd. Nu niet meer opzienbarend, maar hij was een pionier. Niet de eerste jazzmuzikant maar de eerste met invloed. De auteur;

No sooner did he burst upon the scene than other musicians – trumpeters, saxophonists, singers – started imitating him. “I tried to walk like him, talk like him, eat like him, sleep like him,” said Rex Stewart, who replaced Armstrong in Fletcher Henderson’s band.

U wil natuurlijk ook weten dat zijn naam wordt uitgesproken als ‘Lewis’ en niet als ‘Loui’. Zoals zijn vrouw Lucille zei; He wasn’t French.

Ook besteedt Teachout veel aandacht aan het gedrag van Armstrong op de bühne. Zijn muzikaliteit was onbetwist, zijn gedrag niet. Hij kreeg veel kritiek op zijn ogenschijnlijk onderdanige gedrag, altijd lachend en nooit kritisch ten opzichte van racisme. Teachout haalt die mythe onderuit in dit boek, Armstrong sprak zich wel degelijk uit maar zag zichzelf vooral als entertainer, er was niets gekunsteld aan die lach. Die was er ook naast de bühne.

Natuurlijk staan er talloze anekdotes in het boek. Hoe hij aan zijn bijnamen ‘Pops’ en ‘Satchmo’ komt, wat hij tegen de paus zegt en wat tegen zijn vrouw Lucille als zijn opnameapparaat nog loopt wanneer hij haar het bed in wil lokken;

On one reel we can hear him trying to lure Madame Lucille into bed at five A.M. for a little hanky-panky. When she declines without thanks, he plays his trump card: “It’s up to you to keep the horn percolating. That’s your happiness and mine…”

Ook weten we waarom hij zo lacht op de cover van zijn album Ambassador Satch. Daarin staat Armstrong afgebeeld in een jacquet die hij van de president-directeur van Philips had geleend (zo leerde ik uit het boek van Bert Vuijsje). Hij heeft ook een diplomatenkoffertje in zijn hand en dus;

The broad smile on his face…was one of anticipatory pleasure: “It was the same morning I had already made a date with my connection to pick up half a pound of fine mutah. So when you see that picture of Ambassador Satch you know he’s got half a pound of fine jive right there in his satchel.”

Deze verhalen maken het een fijn boek om te lezen, maar vooral alle nummers en albums die worden toegelicht maken het een goudmijn om verder te luisteren. Beluister waarom ‘West End Blues’ zo belangrijk is, hoor hoe hij praat tegen zijn trompet in ‘Chinatown, my Chinatown’ en leer waarom ‘Potatoe Head Blues’ als een landmark of modern music wordt gezien. Het is een leerzaam boek. Ambassador Satch zit hier uiteraard al in de collectie.

Bix. Man & Legend. The life of Bix Beiderbecke, complete with Chronology and Discography is geschreven door de auteurs Richard M. Sudhalter, Philip R. Evans en William Dean-Myatt. Het is een uitgebreide biografie van 478 pagina’s over de kornettist Bix Beiderbecke (1903-1931) , de chronologie, discografie en bijlagen meegerekend.

Ik kwam zijn naam al tegen in de biografieën van Wingy Manone, Artie Shaw en Bunny Berigan en daar werd duidelijk dat het belang van het spel van Beiderbecke, hoe jong ook gestorven, van groot belang was voor de jazzmuziek en het spel van zijn opvolgers.

Bix blijkt op jonge leeftijd een muzikaal talent en dat laat hij eerst horen op de piano (een instrument dat hij zijn leven lang naast de kornet zou blijven bespelen). Hij hoeft maar iets te horen en hij speelt het foutloos na. Lessen volgen heeft weinig zin, want oefenen met noten lezen daar heeft hij geen zin in. Hij vraagt de leraar het stuk een keer te spelen en dan is zijn huiswerk al gedaan, hij kan het altijd naspelen.

Hij regelt een kornet en daarvoor geldt hetzelfde. Hij gaat er zelf mee aan de slag, drukt de ventielen in en er komen noten uit en zo oefent hij. Dat leidt ertoe dat hij het instrument totaal anders bespeelt dan leerlingen die lessen volgen, die leren een systeem voor vingerzettingen waar Bix niet door wordt ‘gehinderd.’ In het boek komt het vaak naar voren;

He thought only in terms of concert pitch, thought of his horn as a concert instrument, with valves one and three as “C” instead of “D” the way most trumpet players think of them. Partially because of this, he rarely played open tones, instead he’d rely to a marked degree on the first and third together and third alone. This produced a sort of ‘jug tone’ effect, and gave his phrasing and articulation a different effect from the orthodox players, and beautiful it was to hear.

Dat dus, en zijn absolute gehoor, leidt tot een spel en virtuositeit die ongekend is voor zijn tijd. Ik zal u niet vermoeien met de bands waar hij allemaal in heeft gespeeld en welke steden hij daarvoor afreist, want zoals alle jazzmusici vindt hij werk in verschillende ensembles en reist hij aardig wat af.

Belangrijk zijn wel The Wolverines met wie hij zijn eerste plaatopnamen maakt en de big band van Paul Whiteman. Dat was in die tijd de best betaalde jazzformatie en Bix groeit er uit tot een sterspeler. De enige die roet in het eten gooit is hijzelf. Zijn alcoholgebruik is gigantisch en dat heeft effect op zijn optreden en op het feit of hij überhaupt komt opdagen.

Zo moest hij eens een trein halen voor een optreden in een andere stad. Hij was laat, rende het station op, haalde de trein maar net en viel direct in slaap. Om er later achter te komen dat hij in de verkeerde trein zat. Hij wist zowaar een vliegtuig te regelen en zijn medebandleden haalden hem op van een klein vliegveld en bemerkten dat Bix en de piloot allebei beschonken waren door onderweg sterke drank in te nemen. Maar goed, Bix was op tijd voor het concert, waarin hij toch niet mee speelde. Hij was backstage even gaan liggen, onvindbaar voor zijn collega’s en sliep door het concert heen.

Paul Whiteman tolereert geen alcoholmisbruik als bandleider en neemt afscheid van Bix, met de verzekering dat als hij van de drank af kan blijven, hij altijd zijn plek weer mag innemen. Whiteman;

“I kept him on with full pay for a couple of months, then on half pay for about four or five. I then realized that Bix would never return, and, reluctantly, I took him of the payroll completely.”

Bix heeft het geprobeerd, liet zich zelfs weken opnemen in een kliniek, maar viel toch altijd weer terug in oude gewoonten. Hij verliest zijn vermogen om te spelen op zijn oude niveau en het is treurig om over zijn verval te lezen, zoals wanneer hij zijn kornet (van het merk ‘Bach’) toch nog eens meeneemt naar een bar;

There were some days…when Bix had the Bach along, and “there were some guys who liked to get him really loaded, then stand him up against the bar and say ‘C’mon, Bix, give us a tune.’ He’d try – and blow all sorts of clinkers – and they’d double over laughing at the sound of it. These same guys, many of ‘em, owed their styles to him, never could come near equaling what he’d done. Now they were using him for fun.”

Soms heeft Bix momenten dat het wat beter lijkt te gaan, maar zijn lichaam is op en na een laatste delirium valt hij in de armen van zijn broer die bij hem is op dat moment en sterft.

Het is een toegankelijk geschreven boek waaruit het belang van Beiderbecke blijkt als muzikant, hoewel hij er zelf niet altijd van overtuigd was. Er staat een mooi gesprek in met Joe Gustat, trompettist in een symfonieorkest van wie hij les wilde hebben. Gustat vond zichzelf juist beperkt omdat hij noten kon lezen en daardoor gebonden was aan al opgeschreven muziek;

“Look, Bix”, he said at length, “let’s not kid ourselves. From a symphony man’s viewpoint you play all wrong. Totally and completely. Your fingering is all backwards – I’m not sure I even understand how you get some of those notes out in tune. I certainly couldn’t that way. Your whole way of phrasing wouldn’t fit in a symphony orchestra. Your attack is completely unconventional…Trying to change someone like you would be putting a wild animal in a cage – and to what end?…
You won’t believe this, maybe you’ll never understand it, but I envy you. You have a great God-given gift, and many of us would easily consider trading what we have for what you have. Be proud of it, my boy, don’t try to change it.

Achterin het boek is nog eens een uitgebreide chronologie en discografie opgenomen, want Beiderbecke heeft veel plaatopnames gemaakt. Het geeft mij samen met de eerder gelezen biografieën een completer beeld van de ontwikkeling van de jazz aan het begin van de vorige eeuw.

Trumpet on the Wing is de autobiografie van jazztrompettist Wingy Manone (1900-1982). Hij schreef het blijkbaar samen met Paul Vandervoort II waar verder niets over vermeld wordt en die geen rol speelt in het boek.

Verwacht u geen uitgebreide autobiografie waarin de tijd wordt geduid en waarin u de ins en outs van de jazzmuziek leert kennen. In 239 pagina’s vertelt Manone u hoe hij die tijd beleeft in vrij rudimentaire spreektaal, waar genoeg ‘slang’ tussen zit. Zoals Bing Crosby zegt in zijn voorwoord;

If you are looking for a history of jazz…this is not the tome for you. There are no lists of the greatest performers. No comparison of their respective abilities…And thanks for that. For, instead, Wingy has told the story of jazz as it happened to him.

Joseph Matthews Manone werd in New Orleans geboren, de bakermat van de jazz. Zijn bijnaam Wingy kreeg hij toen hij als jongen tussen twee auto’s terecht kwam en zijn rechterarm verloor. Hij speelde toen al kornet en moest alles opnieuw leren, met één arm, maar dat lukte.

De sfeer van dat oude New Orleans komt prachtig naar voren in dit verhaal. Overal is muziek en dans en Wingy, als kleine blanke jongen, leert het meest van de muziek van de zwarte bevolking.;

We were the only two white people in about a thousand colored folks. They gathered there to hear these fine bands.

Het is zijn leerschool en hij heeft talent. Hij formeert een band maar wil niet blijven hangen in New Orleans en hij gaat per trein naar het Noorden;

So I grabbed me an armful of boxcars and hoboed my way to New York.

Hij maakt een paar plaatopnames maar moet dat vaak overdoen omdat hij geen noten kan lezen. Hij komt erachter dat je in New York bij Plunkett’s Bar moet zijn, een ontmoetingsplaats voor iedereen die ertoe doet in de jazzmuziek. Hij vindt werk bij een band die uit Indianen bestaat maar daar schaamt hij zich een beetje voor. De bandleider en zijn vrouw zijn de enige volbloed indianen, de rest moet met pruik en tomahawk de bühne op om te spelen. Toch verdient het aardig.

Hij reist veel op en neer van en naar Chicago en ontmoet in die tijd ook de beroemde kornettist Bix Beiderbecke. Ook speelt hij samen met Louis Armstrong en King Oliver, beroemde namen in die tijd. Die laatste speelde met een zakdoek over zijn kornet;

He did this because he didn’t want Louis and the rest of us to catch his stuff on the fingering. You see, a cornet player who couldn’t read, them days, played everything by “position.” So if you watched a man play a tricky break you could get it yourself by watching to see which valves he used.

Manone componeert ook en schrijft bijvoorbeeld het nummer Tar Paper Stomp. Jammer genoeg was hij niet zo slim met het vastleggen van zijn rechten, want Fletcher Henderson gebruikte dit nummer voor zijn nummer Hot And Anxious en er gaan nog meer bellen rinkelen als u Glenn Miller’s In The Mood hoort, want die leende ook van Tar Paper Stomp. Zo valt de muziekgeschiedenis weer op zijn plek.

Er staan vooral veel optredens in het boek vermeld en de reizen van en naar die optredens toe. Omdat het allemaal spreektaal is leest het lekker door. Het is leuk dat Manone een artikel uit a Dutch magazine… from De Jazz Wereld aanhaalt als dat blad schrijft over zijn nieuwe swingband. Hij krijgt steeds meer bekendheid en als we hem moeten geloven heeft hij eigenhandig Fifty-second Street tot een jazzsucces gemaakt;

We opened the Hickory House. That did it. I mean started Fifty-second Street on its way to jazz fame. We were such a success there, little places started opening up all along the street. From then on, Fifty-second Street was known as the place to go if you wanted to hear real jazz played. That righteous jive knocked the customers clean across the cosmos, from comet to comet.

Geen last van valse bescheidenheid in ieder geval. Toch heeft hij recht van spreken want hij is populair en neemt meer platen op. Hij schrijft een hit met Isle of Capri en krijgt een manager opgedrongen via een wurgcontract. Hij weet er op een prachtige manier onderuit te komen door een vriend als zogenaamde gangster op te laten treden;

“Pops, I just dropped in to tell you I don’t need no manager, no more,” I told him. “My brother here” (pointing at Joe) “is gonna handle me. He just blew in from Chicago where he’s working with the Capone mob. I guess you better let me have that contract, ‘cause he’s got something in his pocket, and it’s going to make a noise if I don’t get it.”

Er staat veel meer in het boek zoals een stapavond met Louis Armstrong, een muziekwedstrijd met Count Basie, zijn optredens bij Bing Crosby en u wil ook lezen hoe hij doorspeelt als iemand door schietende gangsters in een club achterna wordt gezeten, hoe zijn bassist in een kooi met flamingo’s belandt, hoe hij zijn bezittingen uit een hotel smokkelt in een kinderwagen en waarom hij met trombonist Jack Teagarden een elpee van Louis Armstrong begraaft in de woestijn.

Het is dus een vermakelijk boek met maar één storende fout. Er staan niet veel foto’s in, maar na pagina 192 staan dezelfde foto’s als na pagina 128. Ik zal de uitgeverij er maar niet meer op wijzen, want ik was zo gelukkig de eerste druk uit 1948 te bemachtigen uit de collectie van Joe Muranyi (1928-2012), de klarinettist uit de All-Star Band van Louis Armstrong.