Myself Among Others, A Life in Music is de autobiografie van de Amerikaanse jazzimpresario en -pianist George Wein (1925-2021). Hij schreef het samen met muziekcriticus Nate Chinen en het voorwoord wordt verzorgd door Bill Cosby. Dat laatste mag u vergeten, het is een voorwoord van niks.

Wein is bekend als de organisator van het bekende en nog steeds bestaande Newport Jazz Festival. Hij heeft een opleiding als pianist en vindt het heerlijk om met artiesten op te treden, maar hij weet ook dat hij het talent ontbeert om bij de groten te horen. Hij komt echter een heel eind, daarover later meer.

Eerst opent Wein een jazzclub met de naam Storyville en hij weet grote namen uit te nodigen. Dat leidt direct tot een reeks liveopnames met Billie Holiday, Stan Getz en Sidney Bechet en met die laatste treedt hij zelfs op in zijn eigen club. Hij vertelt prachtige verhalen over wat hij er meemaakt en die anekdotes maken het boek een feest om te lezen. Zo speelt hij ook mee met bassist Charles Mingus en drummer Jo Jones, die elkaar uitdagen;

“Man, you can’t play fast,” Mingus said, challenging Jo.
“I can play as fast as anybody,” Jo countered.
“O yeah? You can’t play as fast as me.”
That said, Mingus started to accelerate – gradually at first, with Jo matching his every beat. I was able to keep up for a while. But they kept going faster and faster. Within a minute or two, the song was careening wildly out of control; Mingus and Jo pounded away at those quarter notes like a jackhammer laying into a pavement…Finally, we reached the finish line, ending the song with an unceremonious crash, with Jo and Mingus each claiming triumphant victory.

Naast de club gaat Wein ook het Newport Jazz Festival opzetten met behulp van het welgestelde echtpaar Lorillard. Het is een groot succes maar veel verdient hij er niet mee. Het voert te ver om al die festivals te beschrijven, maar het is fascinerend om te lezen waar Wein tegenaan loopt. Artiesten die niet op komen dagen, stromende regen (het festival wordt buiten gehouden), rellende jongeren maar ook optredens die geschiedenis hebben geschreven.

Het Duke Ellington-optreden heb ik hier al eens beschreven, maar zoekt u ook op YouTube Mahalia Jackson eens op die een eerbetoon brengt aan Louis Armstrong (zoeken op Mahalia Jackson “Just a Closer Walk with Thee” from “Louis Armstrong at Newport 1970”). Het zijn legendarische beelden. Dat geldt ook voor de documentaire Newport Jazz Festival 1958 Jazz on a Summer’s Day die ook op YouTube staat.

Wein gaat ook internationaal en het festival is zo bekend dat hij het ook in Europa en later in Japan zal gaan organiseren. Hij maakt ook tournees met individuele artiesten zoals Thelonious Monk en wordt zo een gevestigde naam in de jazzwereld. In de Verenigde Staten breidt hij zijn horizon uit en er komt ook een Newport Folk Festival en zelfs een Newport Opera Festival.

Het is mooi dat wij meegenomen worden in alle perikelen rondom het organiseren van zo’n festival. Niet alleen het boeken van de artiesten en het zorgen dat het hen aan niets ontbreekt, Wein schetst ook het bredere beeld, de afspraken met de omgeving, het regelen van vergunningen en de infrastructuur die nodig is. Die infrastructuur wordt onderuit gehaald op één van zijn donkerste dagen, als een meute kinderen het festival terrein bestormt terwijl ze geen kaarten hebben. Wein probeert ze nog tegen te houden;

…I went over to the fence, and I addressed one group of them.
“Don’t you know you’re going to destroy this festival?”
“Fuck the festival!” they shouted back.
“Why are you doing this?”
One kid stopped pushing to answer me: “We want to get on the stage.”
“Why do you want to be onstage? You don’t have any talent.”
“Man, you don’t know me. How do you know I don’t have any talent?”…
“You wouldn’t be out here trying to break this fence down like a silly motherfucker if you had any talent!”
He looked at me through the fence, considering my statement for a moment. Then he shrugged. “Man, maybe you’re right,” he said, and went back to his task of pushing down the fence.

Er was geen houden aan, het festival kwam ruw aan zijn einde. Toch voeren de hoogtepunten de boventoon. Naast alle jazzmuzkanten treden op het Folkfestival artiesten op als Bob Dylan, Janis Joplin, James Taylor, Joan Baez, Van Morrisson, Joni Mitchell en Peter, Paul & Mary.

Wein organiseert ook elders in het land tal van andere concerten, zoals het Playboy Jazz Festival en hij organiseert zelfs een Broadwayshow. Grappig is dat er twee lezingen zijn over de Nederlandse producer Paul Acket van het North Sea Jazz Festival. In dit boek staat dat Wein het Kennedy Center Jazz Festival modelleerde na een idee van Paul Acket;

The idea had occurred to me after observing Paul Acket’s success with the indoor multivenue format at the North Sea Jazz Festival

Even later lezen we dat Paul Acket Wein’s idee van een Frans festival, The Grande Parade du Jazz, overneemt voor zijn eigen festival;

Paul Acket…transplanted this concept indoors, creating the Hague’s North Sea Jazz Festival…

Een kleinigheidje, net als de naam van Pharoah Sanders die twee keer voorkomt en, jawel, twee keer als Pharaoh staat vermeld. Laat u verder meevoeren met de grillen van Billie Holiday die alleen vrouwelijke kreeften eet, met die van Miles Davis die kleine blanke jongens bruskeert, maar vooral door al die muziek die door het hele boek trekt. Muziek die Wein op zijn podia wil laten horen, maar die hij het liefst zelf maakt. Zelf sluit hij met deze woorden af;

I know my weaknesses, what I can’t play. But I know what I can play, and I’m happy when other people recognize it on a professional level. Because playing with Lester Young and Sidney Bechet – that’s a professional level. It’s not that I can play with them. They know I’m not in their league. It has nothing to do with that. They’re saying: “I can play with you, man.’ That’s the thing that has given me the most gratification in my life.

Het is een boek van 522 pagina’s, maar Wein en/of zijn coauteur hebben een erg prettige vertelwijze waardoor het mij geen moment heeft verveeld en u krijgt er talloze muziektips van mee.

Billie en de president van Martin Schouten is allereerst een boek over jazz. Hij noemt het zelf in zijn nawoord een staalkaart van alle manieren waarop je over jazz kan schrijven. Tegelijk is het meer dan een boek over alleen jazz, maar daar kom ik nog op.

Schouten schreef het boek al in 1977 en dit is een herdruk uit 2014. Het is onder meer samengesteld uit artikelen uit het blad Jazzwereld, die Schouten voor dit boek bewerkte. Het telt 309 pagina’s en het heeft mij verrast, in de goede zin van het woord.

Allereerst de titel. Dat gaat over jazz-zangeres Billie Holiday en de tenorsaxofonist die haar zo vaak begeleidt, Lester Young. Zij noemt hem (zo zegt zij zelf) ’Pres’, een afkorting voor ‘President’, hij noemt haar ‘Lady Day’. Ik schreef hier al over hun relatie en over het prachtige muziekfragment dat ik op mijn muziekblog besprak. Lester Young speelt naar Billie Holiday toe. Schouten verwoordt het zo;

Toen Lester, met zijn houten wanhoopskop, zijn solo inzette, had de regisseur de goede smaak om een cameraman in te laten rijden op Billies gezicht. Dat beeld, terwijl Lester zijn solo speelde. Liefde.

Dit verhaal vormt het hart van dit boek. Schouten heeft ons dan al verteld over zijn jeugd, over Amsterdam waar Ben Webster en Don Byas spelen en wonen en over het feit dat hij over jazz schrijft in Jazzwereld en in het Algemeen Handelsblad.

Het hoofdstuk over de pianisten Jimmy Yancey, Fats Waller en Erroll Garner leerde me nieuwe dingen. Waller kende ik als pianist maar ik wist niet dat het kerkorgel zijn eigenlijke liefde was. Schouten wijst me op prachtige opnames op V-disc, een label dat uitsluitend bestemd was voor Amerikaanse soldaten. Op YouTube vindt u een opname van Solitude waarop Waller het nummer van Duke Ellington aankondigt en op orgel speelt; ‘Yes, yes. I like that kids. That’s for the cause, too.’ Aan het eind galmt hij mee, met zijn verzopen stem, een extatisch gelal, alsof hij zich in de badkamer laat gaan. Het zijn prachtige opnamen, waarbij Schouten ook serieus ingaat op de historische betekenis van Waller;

Billie Holiday nam de popsongs van de jaren dertig doorgaans serieus, Waller smeet ze in de betonmolen van zijn hardhandige humor. Ze waren elkaar aanvullende facetten van het tamelijk ingewikkelde fenomeen dat jazzmuziek nu eenmaal is en als je de geschiedenis overziet kun je zeggen dat het historisch noodzakelijk was dat er een Fats Waller bestond, als climax en afsluiting van een ontwikkeling die na hem verdween in een kloof die de boppers tussen zichzelf en de lichte muziek aanbrachten.

Schouten wijdt ook een stuk aan de muzikanten van de freejazz. Ornette Coleman, Cecil Taylor, Albert Ayler, Sun Ra en Pharoah Sanders (wiens naam consequent fout wordt geschreven als Pharaoh, waar zagen we dat eerder?). Toch legt Schouten de ontwikkeling in de freejazz nog eens in kort bestek helder uit, waarbij Pharoah Sanders het voorlopig eindpunt is;

Bij hem is het uitgangspunt van de improvisatie minimaal geworden. Van een motief (Coleman, late Coltrane), naar een interval (Ayler), naar een enkele toon. Sanders: ‘Soms probeer ik van twee noten acht of negen verschillende te maken door de lucht op een andere manier door het mondstuk te blazen. Soms concentreer ik me maar op één noot en probeer ik zoveel mogelijk gevoel in één noot te leggen…en als ik hem overblaas gebeurt er vanzelf iets anders mee.’ Een augiasstal aan geluiden produceert hij op een toon, het is niet te geloven.

Er volgen nog veel meer verhalen. Over de Nederlandse saxofonist Hans Dulfer en zijn groep Heavy Soul Inc., over de vermoorde trompettist Serein Pfeiffer waarover ik hier al schreef en over de Amerikaanse tenorsaxofonist Arnett Cobb, waarvan ik mij niet realiseerde dat hij meespeelt op een album dat op mijn wensenlijst staat, het album Very Saxy van het label Prestige, met een sterbezetting van de saxofonisten Eddie “Lockjaw’ Davis, Coleman Hawkins, Buddy Tate en dus Arnett Cobb. Schaft u dat album aan, na mij dan.

Schouten schrijft een lang stuk over kornettist Bix Beiderbecke dat mij weinig nieuws bracht, maar zeker interessant is voor wie zijn biografie niet kent. Hij schrijft over de Cubaanse muziek van de legendarische percussionist Chano Pozo (ook vermoord) die successen beleefde met trompettist Dizzy Gillespie en over pianist Chuchu Valdés, de Cubaanse pianist die mij volslagen onbekend was en waarvan ik in no time mijn kennis heb bijgespijkerd.

U merkt dat we langzaamaan van de pure jazz losraken en dat is de charme van dit boek. Ik begon dit stuk met te schrijven dat dit meer dan jazz alleen is en dat klopt. Schouten neemt ons mee met componist Louis Andriessen waar hij met Orkest De Volharding optreedt in een troosteloos Middelburg, wel met jazzmuzikant Willem Breuker en zijn stuk On Jimmy Yancey.

Maar Schouten heeft het ook over de gospel van de Gospel Music Workshop of America, over de Malinese muziek van Oumou Sangaré en zelfs over de psalmen van Johnny Jordaan.

Het enige dat mij stoorde waren regelmatig voorkomende schrijffoutjes, die vallen behoorlijk op, naast de genoemde fout in de naam van Pharoah Sanders. Verder is dit inderdaad een prachtige staalkaart van allerlei (jazz)muziekverhalen.

In tegenstelling tot Herbie Hancock en Oscar Peterson wilde de jazzproducer en -promotor Norman Granz (1918-2001) geen autobiografie schrijven. Tad Hershorn, archivaris bij het Institute of Jazz Studies in New Jersey, wilde wel een biografie schrijven en kwam met dit boek van 392 pagina’s; Norman Granz, The Man Who Used Jazz for Justice.

Nu was dat laatste een punt van Granz. De focus moet niet direct op de muziek liggen want;

The raison d’être of his career was fighting racial segregation in the United States, using jazz as his medium.

Granz raakt in de ban van jazz, speelt geen instrument maar organiseert wel jammsessies. Die organiseert hij altijd voor een gemixt publiek van blank en zwart toen dat nog geen gemeengoed was, in de jaren ’40 van de vorige eeuw. Van een jammsessie naar een concert lijkt geen grote stap, maar Granz denkt zijn tijd aardig vooruit;

A good acoustically alive theater or hall is the best place to hear jazz. A dark, smoky cellar may look romantic in the small hours, but late night sessions produce more bad music than people are capable of realizing at the time.

Granz gaat dus concerten organiseren onder de titel Jazz at the Philharmonic (JATP). Eerst in, u raadt het, de Filharmonie in Los Angeles. De naam blijft hangen als hij met de concerten gaat touren. Hij weet de beroemdste jazzmusici van zijn tijd te strikken voor die concerten en het wordt een groot succes. Dat alles alleen voor een niet-gesegregeerd publiek, anders komt hij niet. Hij laat zelfs anti-discriminatieclausules opnemen in zijn contracten;

“It is the essence of this agreement that there is to be no discrimination whatsoever in the sale of the tickets, and that there is to be no segregation of whites from Negroes. In the event of any violation of either of these provisions by you…Mr. Granz has the privilege of refusing to give you the concert, in which case you will forfeit one-half of the contract price to him.”

Granz ziet allerlei kansen en hij laat de optredens ook opnemen. Het worden mijlpalen in de weergave van live-optredens in de jazz en Granz maakt het onderdeel van zijn marketingstrategie. Concerten en opnames versterken en promoten elkaar. Hij richt eigen platenlabels op en houdt zo de verdiensten in eigen hand.

Granz is goed voor zijn artiesten. Een goed salaris, goede hotels, kleding, instrumenten en prima eten. De artiesten hebben wat voor hem over en het levert prachtige opnames op. Dat is mooi voor u en mij, de verhalen achter de schermen zijn toch ook een reden waarom u dit boek echt wil lezen.

Zo hangt de toonsoort waarin zangeres Billie Holiday haar platen opneemt af van haar activiteiten van de avond en nacht daarvoor. Zware nacht, lagere toonsoort. U leest dat Granz op de vuist gaat tijdens een concert met dronken soldaten die Ella Fitzgerald beledigen. Hilarisch is het fragment waarin saxofonist Lester Young in zijn eigen slang-taaltje zijn alter ego gebruikt om Norman Granz uit een slecht humeur te halen. Ook leest u hoe Granz zelf omgaat met ‘omgekeerd’ racisme, als het Franse publiek teveel blanken in het orkest zien en bovendien de klarinet als instrument niet waarderen. Na een tijdje het gejoel aangehoord te hebben is Granz er klaar mee;

Granz brought the concert to a halt by walking onstage with a stopwatch and a chair and sat down. “I got real chauvinistic. I told them I wouldn’t speak French to them, and that they were either going to listen to two hours of music or two hours of yelling and booing. They kept on screaming, but finally shushed each other into silence.”

Hij staat voor zijn artiesten en wordt de persoonlijke manager van Ella Fitzgerald en Oscar Peterson. Met Fitzgerald neemt hij de beroemde songbooks op, waarin ze nummers zingt van Cole Porter, Irving Berlin, George en Ira Gershwin, Duke Ellington, Jerome Kern, Harold Arlen en Rogers en Hart. Vrijwel onmisbaar in uw collectie wat mij betreft.

Uiteindelijk komt overal een einde aan, en in de JATP-concerten komt ook de klad te ziten. Er is concurrentie van het Newport Jazz Festival van jazzimpressario George Wein (u leest later meer over hem op dit blog) maar ook van andere opkomende muzieksoorten als rock ’n roll en popmuziek. Granz verhuist naar Europa, waar hij het niet kan nalaten om toch nog een platenmaatschapij te beginnen die hij nog met succes zal verkopen.

Granz is uitgegroeid tot de grootste jazzpromotor van zijn tijd, maar wordt door diezelfde tijd ingehaald waardoor hij als steenrijke pensionado toch wat verbitterd raakt. Een vriend zei daarover;

“A new generation had taken over, he was no longer the center of things, it was already the past.”

Granz komt naar voren als een man met een groot hart voor de jazzmuziek en haar artiesten. Hij heeft met zijn JATP-concerten de hele wereld bereikt (luistert u hier naar een stukje uit zo’n concert) en met zijn plaatopnames talloze prijzen gewonnen en monumenten van opnames neergezet. Denk aan de genoemde Fitzgerald-songbooks, maar ook aan de integrale opnames van de pianist Art Tatum waar niemand aan wilde maar die uiteindelijk zijn opgenomen in de Grammy Hal of Fame. Het is ook een genereuze man die veel van zijn geld wegschenkt aan artiesten of hun families. Tegelijkertijd is het een soms botte en onbuigzame man en ook die kant wordt niet verzwegen in dit boek. De auteur vat het als volgt samen in zijn epiloog;

Quite simply, Norman Granz accomplished everything he set out to do. He presented good music, demonstrated that jazz could be a rewarding commercial venture, and enforced his code of personal integrity and social justice within his far-flung kingdom. He was a lone wolf and could be unpredictably brutal or benevolent. These traits shaped how he presented music, as well as how he fought racism.

Norman Granz is aan het einde van zijn leven korter van stof. Hij schrijft voor zichzelf een soort van epitaaf op papier en dat luidt slechts;

I just wanted it to swing.

En dat deed het.

Possibilities is de autobiografie van de Amerikaanse jazzpianist en componist Herbie Hancock (1940). Uiteraard is hij als klein ventje uitermate begaafd op zijn instrument en met 11 jaar treedt hij al op met het Chicago Symphony Orchestra om een Mozart-pianoconcert te vertolken. Hij leest prima van blad maar dan komt hij in aanraking met een lokale pianist, Don Goldberg, die het in zijn oren allemaal anders doet;

I had been playing classical music since I was seven, so I was pretty good at reading music, but Don could do something on my instrument that I couldn’t. He was creating the music himself, in the moment, rather than reading it off a page.

Don speelt jazz en raadt Hancock aan te luisteren naar de platen van George Shearing en later Oscar Peterson en dat doet hij. U begrijpt, klassieke muziek moet plaats maken voor de improvisatie van de jazzmuziek.

Tijdens zijn studie in Iowa duikt hij in de muziek en leert arrangeren. Hij speelt, valt op en mag zowaar met Coleman Hawkins optreden. Dan wordt hij gevraagd om in te vallen in de band van trompettist Donald Byrd. Dat doet hij zo goed dat ze hem voor vast willen en hij verhuist naar New York.

Donald Byrd wordt een soort mentor en als Hancock een album voor Blue Note mag opnemen raadt Byrd hem aan de rechten van zijn eigen nummers bij zich te houden, iets dat hem later veel geld oplevert. Zijn nummer Watermelon Man op zijn debuutalbum Takin’ Off wordt namelijk een wereldhit, ook omdat Mongo Santamaría er later een beroemde latin-versie van maakt. Dan belt Miles Davis…

Davis heeft gehoord van die jonge ambitieuze pianist en vraagt hem voor zijn sextet. Het levert prachtige verhalen op waarbij ik hier meer over Miles Davis leer dan uit zijn eigen autobiografie. Davis daagt zijn spelers uit en wordt er zelf beter door. Soms breekt Hancock zijn brein over wat Davis bedoelt;

Miles came up behind me onstage and whispered five words into my ear: “Don’t play the butter notes.”
I had no idea what he meant, but I knew that if he’d bothered to say it, it was important. So I started to mull it over.

Het is mooi om te lezen hoe die woorden hem beter doen spelen. Minder mooi is dat Hancock de cocaïne en lsd ontdekt, iets dat in die tijd overal verkrijgbaar was in de jazzscene. Wel weer mooi is dat hij Gigi ontmoet, de vrouw waar hij nog steeds mee getrouwd is. Als hij bij Miles Davis weg gaat vormt hij zijn eigen sextet. Vanaf hier is het één grote muzikale belevenis want Hancock ontwikkelt zich voortdurend. Miles Davis had hem al attent gemaakt op de elektronische piano en hij gaat muziek componeren die zich verwijdert van de traditionele jazz.

Zijn band krijgt een Swahilinaam en dat wordt de Mwandishiband. In het boek wordt mooi beschreven hoe zijn nieuwe muziek tot stand komt. Het is geen muziek voor miljoenen en het wordt niet veel verkocht maar de spelers voelen elkaar prima aan en voor Hancock is het muziek die hij moet maken.

Omdat hij zich blijft ontwikkelen doekt hij de Mwandishiband toch op en wil meer de funk-kant op. Met zijn nieuwe band maakt hij het album Head Hunters en dat wordt een grote hit. Het is jazzfunk die een groot publiek aanspreekt. Intussen heeft hij ook filmmuziek geschreven voor de film Death Wish met Charles Bronson.

Privé gaat het ook goed en is er een dochter geboren. Hancock heeft zich bekeerd tot het Boeddhisme en dat maakt een groot deel uit van zijn leven. Ik heb recensies gelezen over dit boek waarin men vond dat zijn verhalen over zijn geloof en zijn recitaties teveel waren maar dat vind ik niet. Met enige regelmaat haalt hij zijn geloof aan, maar hij gebruikt het om tot inzichten of oplossingen te komen dus het stoorde mij niet.

Hancock is steeds meer geïnteresseerd in de laatste ontwikkelingen zoals synthesizers en computers. Dat is ook terug te vinden in zijn muziek en er passeren veel van zijn albums de revue. U leert zo veel over zijn ontwikkeling en hoe zijn muziek tot stand komt. Hij vergeet ook zijn roots niet en toert ook met de oude leden van het Miles Davis sextet, zonder Miles Davis zelf weliswaar.

Toch gaat het weer kriebelen en Hancock zoekt aansluiting bij jongere generaties. Op zijn album Future Shock is de laatste trend te horen, het ‘scratchen’, en het openingsnummer Rockit zal zelfs de ultieme hiphop-plaat worden, niet in het minst door de video die vaak op MTV te zien is. Toch is niet iedereen gecharmeerd van de richting die Hancock op wil, ook zijn producer niet. Hancock is er een beetje klaar mee;

“When I stopped playing classical music and went to jazz, I got crap for it. When I left jazz to do space music, I got crap for it. When I left space music to do funk. I got crap for it. And when I left funk to do what I’m doing now, I’m still getting crap for it.”

Gelukkig houdt hij voet bij stuk en zo leest u over zijn album The New Standard waarin hij onderzoekt hoe bekende nummers nieuwe ‘standards’ kunnen worden, hoe hij een album maakt rondom de teksten van Joni Mitchell in River; The Joni Letters, hoe hij een album construeert rondom het werk van de componist Gershwin, hoe hij prominenten als John Mayer, Christina Aguilera en Paul Simon laat zingen op zijn album Possibilities en hoe hij nummers in zeven talen opneemt op zijn album The Imagine Project.

In het boek staat hij ook stil bij de dood van zijn zus Jean, bij het afkicken van cocaïne en later crack, bij de Oscar die hij krijgt voor zijn filmmuziek bij de film Round Midnight en wat hij in een bootje doet met Kermit en Miss Piggy op een rivier in Gambia. U wilt het niet missen.

Uiteraard is een autobiografie nooit de meest kritische blik op iemands leven, maar het is wel interessant om de gedachten van Hancock te vernemen over de muziek die hij maakt en het heeft mij veel van die muziek doen beluisteren.

A Jazz Odyssey; The Life of Oscar Peterson is de autobiografie van de Canadese jazzpianist Oscar Peterson (1925-2007). Hij noemt het zelf een autobiografie maar dit boek van 337 pagina’s is geen lineair verhaal over zijn leven en carrière. Het zijn meer impressies van een muzikantenleven. Veel hoofdstukken over een groot scala aan onderwerpen, maar desalniettemin prettig om te lezen.

Enige mate van chronologie zit er wel in want Peterson begint over zijn jeugd. Zijn vader vindt het bespelen van een instrument onmisbaar in de opvoeding dus komt er een piano en de bijbehorende oefeningen. Peterson speelt ook kornet ernaast maar krijgt tuberculose wat hem verhindert zich verder op de kornet te bekwamen. De piano blijft over.

Op een moment neemt zijn vader een album mee van pianist Art Tatum;

“Tell me what you think of this piano player.” I later found out it was Art Tatum playing the Tiger Rag. My first reaction was to laugh, because here was my Dad trying to fool me with a recording of two piano players. He asked me what I was laughing at and I replied that I was on to his joke and that I knew it was two pianists. He seemed to take a lot of pleasure informing me that this was one man – and blind at that!

Het opent een nieuwe muzikale wereld voor hem en slaat fanatiek aan het oefenen. Hij gaat spelen in het Johnny Holmes Orchestra waar hij ook leert arrangeren. Later formeert hij zijn eigen trio, maakt opnames en leert Norman Granz kennen. Die zou erg belangrijk worden voor zijn carrière.

Granz is de organisator van Jazz At The Philharmonic, een concerttour waarin hij alle grote jazzmusici laat optreden en touren. Peterson, Ella Fitzgerald, Coleman Hawkins, Lester Young en nog heel veel anderen en een groot deel van dit boek gaat over deze optredens. Granz zou ook optreden als de manager van Peterson en had ook grote betekenis als voorvechter van rassengelijkheid, want hij weigerde om zijn artiesten te laten optreden op concerten waar niet iedereen welkom was. U leest in een later blog wat meer over hem.

Peterson is in zijn boek al snel aanbeland in de Verenigde Staten waar hij zijn debuut maakt in Carnegie Hall. Hij raakt snel thuis in de jazzscene daar en komt op een feestje thuis bij zangeres Billie Holiday. Dat geeft een aardig inkijkje uit de eerste hand…als Peterson de trap oploopt moet hij de vaste begeleider van Holiday ontwijken die de trap afgegooid wordt. Tegen hem doet Billie wel aardig;

“Oh, just step over that son of a bitch and come right up, Honey.”

 Zoals gezegd wordt er ruim aandacht besteed aan de optredens met Jazz At The Philharmonic en het leven onderweg in de bus en in de hotels. Aan anekdotes geen gebrek zoals wanneer Peterson op zijn kont wordt geslagen door Dizzy Gillespie als hij zich aan het scheren is of wanneer hij voor de trompetspeler van het spul wordt aangezien. Hilariteit, maar ook mooie verhalen zoals wanneer al die grootheden voor hun eigen plezier muziek gaan maken in de bus;

I remember Ella asking Roy Eldridge if he recalled the way that Billie Holiday used to do this or that tune. Upon which Lady Fitz launched into a “Lady Day” version of What A Little Moonlight Will Do. She glanced around at Herbie Ellis, gesturing for him to get his guitar, which he did, supplying her with that beautiful soft-finger strum as only he can do. Out of nowhere, Roy uncased his horn, put in the mute, and commenced playing a beautiful obbligato to her vocal…Here was this great big Greyhound bus rolling down the Kansas highway on a picture-perfect evening: inside some of the greatest jazz people that could ever be mustered at any one place and at any given time. There sits Ella in het seat, her eyes closed, totally engrossed in making each word of the lyric count to its fullest. Behind her sits Herbie Ellis, his guitar perched across his knees playing a soft accompaniment, while Roy Eldridge and Lester Young engage in playing soft, sensitive lines behind her. Ray Brown somehow manages to balance himself and his bass in the aisle in order to lend Fitz his support. She sang her heart out, song after song, and we all applauded and grinned in excitement and appreciation, for we all knew that we were a part of a very special “musical moment.”

Misschien wel het mooiste fragment in het boek. Peterson gaat in op veel collega’s waarmee hij samenwerkt en pikt er bassisten en drummers speciaal uit. Met veel kan hij goed opschieten, met anderen, zoals drummer Buddy Rich, wat minder;

During one number he happened to look down and saw me. He leaned over my way and said, “You hate me, don’t you?” When I nodded, he replied, “Yeah, but I can play these God-damn drums!”

Dat geeft Peterson ook grif toe. Hij beschrijft verder diverse albums die hij opneemt. Niet allemaal, dat zijn er teveel, maar wel zijn prachtige album Night Train dat u als jazzliefhebber in de kast dient te hebben. Maar ook zijn bewerking van Gershwin’s opera Porgy and Bess die hij opneemt met gitarist Joe Pass en waarin hij klavecimbel speelt. Ik ben minder gecharmeerd van het album dat hij opneemt ter ere van het huwelijk van prins Charles en Diana, A Royal Wedding Suite. Iets teveel drama en een onsamenhangend geheel wat mij betreft.

In korte hoofdstukken gaat Peterson in op zijn huwelijken en zijn kinderen, op zijn heupoperaties, artritis en de beroerte die hij kreeg, op de beste hotels onderweg en op de rassenproblematiek die hij ook ervaart. Daardoor zijn het meer schetsen dan een volwaardige autobiografie, maar heb ik toch weer een schat aan muzikale informatie opgedaan, zoals de ballad Emily, gespeeld door saxofonist Zoot Sims. Het deed Peterson onbedaarlijk huilen, zo mooi vond hij het. Die uitwerking had het bij mij nu ook weer niet maar het doet mij wel luisteren en ontdekken en dat is de winst van dit soort boeken.

Op mijn reis door de jazzwereld ben ik aangekomen bij de Amerikaanse tenorsaxofonist Stan Getz (1927-1991). Donald L. Maggin schreef zijn biografie in 387 pagina’s met als titel Stan Getz, A Life in Jazz.

Getz wordt geboren uit Oekraïense voorouders en groeit op in een Joods milieu in de arme wijk East Bronx in New York. Zijn vader verdient weinig en Stan moet het waarmaken als dokter of advocaat maar u voelt hem al aankomen; het ventje heeft muzikaal talent, kan vreselijk goed van blad lezen en nog beter partijen onthouden en viert dat bot op een tenorsaxofoon. Met veertien jaar speelt hij al in een band en verbaast hij iedereen. Ook trompettist Shorty Rogers;

I listened, and to my amazement he never made one mistake. Then we did a Glenn Miller thing, “In the Mood,” and he stood up and played Tex Beneke’s solo…with the same sound and everything…”

Hij wordt opgemerkt en gaat bij de bigband van trombonist Jack Teagarden spelen. Dat is geweldig vanwege de leerschool en niet geweldig vanwege de alcohol. Hij leert er behoorlijk innemen en raakt verslaafd. In Los Angeles gaat hij bij de bigband van Stan Kenton spelen en wordt steeds beter en steeds meer verslaafd, nu ook aan de heroïne.

Ondertussen beluister ik de muziek van Getz en met het boek in de hand wordt duidelijk waar zijn kwaliteiten liggen en wat hem onderscheidt van andere tenorsaxofonisten. Het is een melodicus pur sang met een lichte toon, uit de school van Lester Young. Maggin zegt hierover in zijn voorwoord;

The essence of his art was the ability to create fresh and beautiful melodies, to improvise; he was a giant of instantaneous composition…He made his conversations with his listeners particularly moving, because he added to his gift for melody a mastery of a wide range of sound – whisper, cries, shouts, purrs, wails.

Wilt u een voorbeeld; zoekt u eens het nummer Blood Count op van zijn album Pure Getz. Een nummer dat componist Billy Strayhorn schreef op zijn sterfbed en dat Getz zo prachtig vertolkt dat het direct tot mijn favoriete ballads gerekend wordt.

Maar Getz legt wel een weg af om tot dat vakmanschap te komen. Hij speelt bij de bands van Woody Herman, Benny Goodman en Jimmy Dorsey. Hij maakt zich de bebop eigen met trombonist Kai Winding en wordt met Miles Davis gerekend tot de frontmannen van de cooljazz. Hij is van alle markten thuis.

Privé is het aanpoten. Hij trouwt met de ook verslaafde Beverly en krijgt met haar drie kinderen. Hun verslavingen kosten veel geld en Getz wordt gearresteerd na een mislukte poging tot roofoverval op een apotheek. Het helpt niet dat hij vanuit het tegenoverliggende hotel de apotheek opbelt om zich te verontschuldigen. Hij zit er uiteindelijk zes maanden voor vast.

Alcohol en drugs zorgen voor veel ellende en geweld en Getz krijgt een relatie met de Zweedse Monica. Ook haar mishandelt hij vaak maar ze besluiten toch te trouwen na de scheiding van Beverly, die overigens zwaar gewond in het ziekenhuis ligt na een auto-ongeluk, waarbij ook de zoon van Stan en Beverly zwaar gewond raakt. Met Monica zou hij ook twee kinderen krijgen.

Ze wonen even in Kopenhagen maar keren terug naar de Verenigde Staten. Daar is de bossanova dan populair en het bezorgt Stan Getz één van zijn grootste hits als hij met de Braziliaanse João Gilberto en zijn vrouw Astrud Gilberto het album Getz/Gilberto opneemt met de millionseller The Girl From Ipanema.

Privé blijft het zwaar en hj doet een zelfmoordpoging na een depressie. Zijn vrouw Monica dient hem jarenlang stiekem ‘Antabuse’ toe, een goedje dat ze door zijn drinken en eten mixt en dat ervoor zorgt dat je na alcoholgebruik vreselijk ziek wordt. Zo probeert ze zijn verslaving én zijn vreselijke woedeuitbarstingen in toom te houden. Het zal later een rol spelen in een langlopende rechtszaak tussen Stan en Monica.

Spelen doet hij wel en hij maakt veel plaatopnames en verdient er geld mee. Hij ontmoet een nieuwe vrouw, Jane Walsh en hij wil scheiden van Monica die niet zomaar akkoord gaat. Na jaren lukt het Getz om af te kicken van drugs en alcohol. Het valt hem zwaar, zoals Jane Walsh zich herinnert bij een plaatopname;

He got halfway through the session and he called me up and said, “I can’t go through with it. I think I’m going to drink.” And I said, ”No, you’re not. You’ve got a lot of loving friends. You’ll be fine.” I swear, they really say your faith comes out. He said, “I’m going to try” and got of the phone and made it through without a drink.

De auteur laat het je door deze citaten allemaal van dichtbij meemaken en des te harder komt de klap aan voor Getz en voor u als lezer als hij het bericht krijgt dat hij leverkanker heeft. Die gaat even in remissie maar hij zal er uiteindelijk aan overlijden, niet voordat hij overigens nog eens van partner is gewisseld. Exit Jane Walsh, Samantha Ceseña had de toekomstige bruid moeten worden.

Het boek is in een prettige stijl opgeschreven en biedt talloze luistertips omdat veel albums uitgebreid worden besproken. Natuurlijk Pure Getz en Getz/Gilberto, maar ook het album Focus is een must waarop hij een stuk speelt dat voor hem is gecomponeerd en waar klassieke muziek de jazz ontmoet. Het is het album waar hij het meest trots op is.

 Ook de albums die hij maakte met andere artiesten als Oscar Peterson, Gerry Mulligan, J.J. Johnsen, Chet Baker, Chick Corea en Cal Tjader zijn erg de moeite waard, net als zijn albums Dynasty (een energieke live-opname uit de Britse jazclub Ronnie Scott’s) en het album Billy Highstreet Samba. Die laatste is opmerkelijk omdat die vernoemd is naar de dsetijds 24-jarige Nederlandse student Billy Hoogstraten. Die hielp parttime de Nederlander Wim Wigt bij het plannen van een Europese tour van Getz en raakte goed bevriend met hem. Bovendien is dit album het enige album waarop Getz een opname heeft gemaakt op de sopraansaxofoon.

Een prima boek dus met als enige omissie een discografie, die zie ik altijd graag toegevoegd.

Het muziektijdschrift Rolling Stone beschreef hem als ‘the missing link’ tussen Duke Ellington en Public Enemy maar het is een fenomeen op zichzelf, Sun Ra (1914-1993). Amerikaans jazzcomponist, bandleider, piano- en synthesizerspeler en dichter. Bekend om zijn theatrale voorstellingen, zijn ‘kosmische’ filosofieën, experimentele muziek en zijn omvangrijke nalatenschap.

John F. Szwed heeft dit alles getracht te vatten in zijn biografie Space is the Place; The Lives and Times of Sun Ra. Het is een boek van 388 pagina’s leeswerk met een aantal foto’s, maar gaat u vooral de muziek erbij opzetten en u bent klaar voor een fijne intergalactische trip.

Het begint natuurlijk bij het begin als Sun Ra nog gewoon Herman Blount heet en hij in Birmingham, Alabama ter wereld komt. Hij blijkt een fenomeen op de piano en leest alles van blad wat hem voor de neus komt. Dat is niet het enige dat hij leest. Hij begraaft zich in de Bijbel en boeken over andere wereldreligies, in boeken over numerologie, oude beschavingen en dan met name de Egyptische beschaving, wetenschappen en astrologie.

Muzikaal is het nog te overzien. Hij belandt in de big band van Fletcher Henderson en schrijft arrangementen voor de band. Toch gaat hij ook voor zichzelf componeren en hoewel hij zegt voort te komen uit de oude jazztraditie, is wat hij maakt toch heel andere koek. Niet iedereen kan daar mee overweg, maar meesters als Duke Ellington en Coleman Hawkins onderkennen zijn kwaliteit. Als jazzbarones Nica zo haar twijfels heeft over Herman Blount bevestigt Hawkins haar;

“Yes, that’s the only person who wrote a song [an arrangement to “I’ll Remember April”] I couldn’t play”.

Herman Blount wist langzamerhand de banden met zijn verleden en zijn familie en vertelt een verhaal over een ervaring die hem op de planeet Saturnus deed belanden. Daar kreeg hij te horen dat hij naar aarde was gezonden om met de wereld te communiceren door zijn muziek. Hij zal het verhaal tot zijn dood blijven volhouden en wijdt zich volledig aan die missie. Geen alcholol, geen drugs, geen relatie, minimaal slaap en alleen maar muziek.

Hij noemt zich Le Sony’r Ra, of Sun Ra en richt een orkest op dat hij The Arkestra noemt. Een samenvoeging van ‘Arch’ en ‘Orchestra’ waarin de boog staat voor de verbinding tussen twee werelden. Het lijkt allemaal een fantastische act, maar we moeten de man niet onderschatten. Hij zou met het orkest meer dan 100 elpees opnemen en hij houdt het orkest, in diverse samenstellingen, meer dan 40 jaar bij elkaar. Dat kan zelfs Duke Ellington niet zeggen.

Maar een fantastische act is het ook weer wel, zij het in positieve zin. Sun Ra schaft zich synthesizers aan en dost zichzelf en zijn orkest uit in allerlei gewaden. Egyptische en later futuristische kledij. Er staan talloze muzikanten op het podium die uitputtende repetities achter de rug hebben voor ze een lang optreden moeten verzorgen. Die optredens zijn ware happenings;

When the curtain rose they saw Sun Ra dressed in a gold headband and black-and-gold-spangled cape, the stage overflowing with domestic, exotic, and homemade instruments like the fireplace (tuned logs), the sun harp (Ukranian bandura), and the flying saucer (which turned out to be a silent-running version, with flashing red, green, and white lights). When they began to play there were recitations and chanted songs, a chorus of rhythm instruments surfacing under piercing flute solos, a furiously bowed bass, threatening bottom-heavy ensembles of horns, and weaving through it all, Sun Ra, moving about the stage conducting, carrying the flying saucer, or using his cape as a prop.

Als dan ook het hele spul in processiegang door het publiek gaat lopen begrijpt u, dit is geen zaterdagavondcombo waar u naar gaat luisteren. Ook de critici zijn verdeeld maar beseffen, dit is anders dan we tot nu toe hebben gezien en we hebben een heel andere woordenschat nodig om dit te beschrijven.

Ook de musici vinden het niet altijd even makkelijk. Het is fascinerend om te lezen hoe hij zijn muzikanten instrueert en wat zijn gedachten over muziek zijn. Zo vertelt hij zijn fagotspeler James Jacson;

‘Jacson, play all the things you don’t know. You’ll be surprised by what you don’t know. There’s an infinity of what you don’t know….”You know how many notes there are between C and D? If you deal with those tones you can play nature, and nature doesn’t know notes. That’s why religions have bells, which sound all the transient tones. You’re not musicians, you’re tone scientists.’

Hij vindt dat er geen foute noten zijn. Als iemand vals speelt, dan past het orkest zich aan en speelt iedereen vals zodat het weer goed klinkt. Hij kan zelf ineens dissonante noten gaan spelen tijdens een optreden om de boel te ontregelen of één speler instrueren om de hele avond tegen het spul in te spelen. Dit alles is is geen gimmick, want Sun Ra voert dit door in alles wat hij doet. Steeds op zoek naar verandering. Hij bestelt geen twee keer hetzelfde eten of drinken. Als hij koffie met suiker bestelt dan bestelt hij daarna water met suiker. Hij draagt zijn kostuums ook buiten zijn optredens en als iemand met hem in gesprek raakt kan hij zich ineens in een verhandeling bevinden waarom er in de naam ‘Jerusalem’ de letters ‘USA’ staan, of waarom zijn naam ‘Ra’ voor en achter de orkestnaam ‘Arkestra’ staat.

Zoals gezegd heeft Sun Ra erg veel muziek opgenomen en heb ik er veel van beluisterd. Onlangs is er een prachtige live-dubbelelpee uitgebracht met zijn optreden in Paradiso uit 1970 (wel genoemd in het boek maar onder de naam ‘Paridiso’) en die kan ik van harte aanbevelen. Verder is er heel veel meer te vertellen; heeft Michael Jackson zijn ‘moonwalk’ afgekeken van de optredens van Sun Ra? Over het optreden van Sun Ra met componist John Cage, over de uitputtende tournees, over zijn politieke activisme, over zijn ongelofelijke werklust, over zijn trompettist die een pistool trekt, over waarom hij in Amsterdam een voodoopop koopt en over zijn film Space is the Place. Die is op YouTube terug te vinden en voor hoogwaardige cinema hoeft u dit niet te bekijken. Het is een cultfilm geworden met slechte rekwisieten maar vermakelijk om te zien als u dit boek hebt gelezen en de muziek hebt beluisterd.

Die muziek, daar draait het uiteindelijk om. Als u er zomaar induikt en u zet een laat werk op dan zou het kunnen dat u afhaakt. In vroeger werk herkent u de geluiden van de big bands en het loont de moeite om dit boek te lezen en mee te gaan in het werk dat hij maakt met zijn orkest. De geluiden worden vreemder, de recitaties intergalactischer maar laat u verrassen. De erkenning was er al van de oude meesters, later kreeg hij wereldfaam met zijn verklankingen. Het boek heeft mij verder gebracht in mijn waardering (die er al was) voor zijn muziek.

Ik ben mij al even aan het verdiepen in de jazzmuziek en dan komt onvermijdelijk de vraag op wie die jazzmuziek heeft uitgevonden. Welnu, dat is de Amerikaanse kornettist Charles “Buddy” Bolden (1877-1931). Althans, als we de legende mogen geloven.

Donald M. Marquis onderzoekt die legende in zijn biografie In Search of Buddy Bolden; First Man of Jazz. Het is geen dikke biografie, zo’n 163 pagina’s, want Bolden glorieerde maar een korte tijd. Hij gaf geen interviews en er is geen muziek van hem overgeleverd. En er bestaan nog meer mythes rondom de man. Marquis vat het even kort samen:

Bolden, it said, was an important early jazzman; he blew a loud cornet, drank a lot, ran a barbershop, edited a scandal sheet, and died in a mental institution.

En daar gaan we al. Hij was een belangrijke jazzmuzikant, daar zijn de geleerden het wel over eens. Hij dronk zeker veel, maar had géén kapperszaak (ook al beweert de Nederlandse Wikipedia van wel), runde geen schandaablaadje The Cricket voor zover bekend en overleed wel weer in een psychiatrische inrichting.

Omdat er niet zo veel bekend is over Bolden schetst Marquis eerst New Orleans en de buurt waarin Bolden opgroeit. Muziek is alomtegenwoordig bij parades, begrafenissen, in de kerk en op school. Die muziek heet dan nog zeker geen jazz maar wordt door orkesten gespeeld in de vorm van walsen, mazurka’s, quadrilles en soms wat ragtime. Bolden krijgt een kornet te pakken en blinkt er blijkbaar al snel in uit. Daar is niet veel over bekend.

Wat wel bekend is, is het belang van kappers voor de muzikanten in New Orleans. Zonder telefoon hebben ze een ontmoetingsplek nodig om optredens te regelen en daar dienen de lokale kapperszaken voor. Bolden is er vaak te vinden en daar komt het verhaal van die eigen kapperszaak waarschijnlijk vandaan. Hij ontwikkelt een eigen stijl, waarschijnlijk in een klein bandje voor hij zijn eigen band opricht. Hij is een womanizer en krijgt een zoon met één van de dames. Later krijgt hij een dochter bij een andere vrouw.

Wat onderscheidt hem nu van al die andere muzikanten waardoor hij de jazz uitgevonden zou hebben? Daar is geen eenduidig antwoord op te geven. Het verhaal gaat dat hij heel luid speelt. Louis Armstrong zegt erover in zijn autobiografie;

“He blew so hard, that I used to wonder if I would ever have enough lung power to fill one of those cornets.”

Maar met hard toeteren verdien je geen biografie dus moet er meer zijn. Volgens Marquis voegt Bolden iets extra’s toe aan de muziek dat anderen niet doen;

It was more a matter of adding extra touches to the music. Indeed, Kid Ory, Bud Scott, Mutt Carey, and others attributed Bolden’s fame to his ability to fake; if he forgot a passage he would introduce embellishments that his listeners often enjoyed more than the music originally written.

Met andere woorden, hij improviseert er soms op los en dat zal bij uitstek een kenmerk worden van wat later jazz is gaan heten. Ook voegt hij blues toe aan de bestaande melodieën en dat is in zijn muziek te horen, zoals trombonespeler Bill Matthews zegt;

When it came to playing sweet music; waltzes, there was nobody in the country could touch him…He was one of the sweetest trumpet players on waltzes and things like that and on those old slow blues, that boy could make the women jump out the window. On those old, slow, low down blues, he had a moan in his cornet that went all through you, just like you were in church or something.

Het zijn mooie getuigenissen van lang geleden en het is waar wij het mee moeten doen. Er is ooit een opname gemaakt van zijn muziek op een cilinder maar die is verloren gegaan.

Marquis schetst in dit boek een mooi beeld van New Orleans, haar inwoners en de muziek uit die tijd. Dat mag u vrij letterlijk nemen, want er staan plattegronden in van de wijken waar Bolden woonde en speelde, waar die kapperszaken lagen, de groenteboer enzovoort. Er staan lijsten in van muzikanten uit die tijd en van familieleden en hij staat uitgebreid stil bij de locaties waar Bolden optrad.

Ik zei al dat de glorietijd kort was. In 1906 vertoont hij meer en meer opmerkelijk gedrag. De druk van de roem is groot en hij is bang voorbijgestreefd te worden door anderen. Hij krijgt zware hoofdpijnen en heeft soms vlagen van verstandsverbijstering. Dat wordt zo erg dat zijn muzikanten weglopen en hij af en toe opgepakt wordt door de politie. In één van die vlagen slaat hij zijn schoonmoeder op het hoofd met een waterkan waarbij ze gewond raakt.

De aanvallen worden zo erg dat hij uiteindelijk opgenomen wordt in een psychiatrische instelling. Hij zal er 24 jaar, tot aan zijn dood, verblijven. Als hij sterft is zijn roem vervlogen maar begint de legende.

Het is een informatief boek, oorspronkelijk uit 1978. Dit is de herziene editie uit 2005. Daarin staan wat aanvullingen over herdenkingen, de bevestiging dat zijn opgenomen muziek definitief verloren is gegaan, dat de schrijver de kleindochter van Bolden heeft ontmoet en dat er toch een schandaablaadje heeft bestaan met de naam The Cricket maar dat dit niet aan Bolden gelinkt kan worden.

Interessant is nog wel de hypothese dat er een medische oorzaak zou zijn voor het vergeten van passages door Bolden waardoor hij noodgedwongen moest improviseren. Het ontstaan van jazzmuziek als bijprodukt van een ziekte, gaat u het vooral lezen.

En Buddy Bolden? Het is jammer dat we zijn muziek niet kunnen horen, maar het klinkt door in de muziek van andere jazzhelden uit die tijd, King Oliver, Louis Armstrong, Sidney Bechet. Ze zijn allemaal, naar eigen zeggen, schatplichtig aan hem. Het is mooi om af te sluiten met de opdracht van dit boek;

To the memory of Charles “Buddy” Bolden,
September 6, 1877 – November 4, 1931.
who would probably wonder
what all the fuss was about

Als je veel biografieën leest is het makkelijk om de verschillen tussen die boeken aan te wijzen. De biografie over de Amerikaanse jazzpianist Bill Evans, How My Heart Sings is een heel ander boek dan de biografie over Sonny Rollins bijvoorbeeld.

Die laatste is een totaalverhaal over het leven en werk van Rollins, Maar Peter Pettinger heeft zich voor zijn biografie over Bill Evans vooral gefocust op zijn optredens en de uitgebrachte albums. Dat is geen toeval, Pettinger is een geschoold klassiek pianist en ook Bill Evans heeft een klassieke piano-opleiding gehad.

Dit is dus geen definitieve biografie wat mij betreft, maar als u zich wenst te verdiepen in het werk van Bill Evans dan helpt dit boek u prima op weg.

Bill Evans (1929-1980) wordt geboren in New Jersey en heeft vanuit moeders kant Russische voorouders. Dat is belangrijk omdat hij al vroeg invloeden opdoet vanuit de Russische orthodoxe kerkmuziek waar zijn moeder vaak naar luistert. Als kind volgt hij pianolessen en hij is goed in het lezen vanaf blad. Hoewel hij afstudeert op klassiek piano wendt hij zich al snel tot de jazzmuziek en vertrekt, hoe kan het ook anders, naar New York.

Daar blijkt pianist Bud Powell een grote invloed en Evans slaat aan het componeren. Ter ere van zijn driejarige nichtje Debby schrijft hij zijn Waltz for Debby, wat direct zijn meest bekende compositie wordt. Hij raakt snel bekend om zijn fenomenale techniek en gaat samenwerken met Miles Davis. Later zal hij piano spelen op diens album Kind of Blue, één van de meest beroemde jazzalbums aller tijden. En die techniek, daar had Evans wel een theorie over;

“Technique is the ability to translate your ideas into sound through your instrument. This is a comprehensive technique which goes beyond scales and so on. It’s expressive technique…a feeling for the keyboard that will allow you to transfer any emotional utterance into it. What has to happen is that you develop a comprehensive technique and then say, ‘Forget that. I’m just going to be expressive through the piano.’”

Het gaat niet allemaal over rozen. In de band van Miles Davis krijgt hij de ‘silent treatment’ van het publiek, geen applaus voor zijn soli omdat hij het enige blanke bandlid is. Als beetje jazzmuzikant ga je aan de drugs (zo denken toch velen) en Evans doet mee. Sterker, hij loopt voorop in de polonaise en wordt een grootverbruiker. Dat helpt niet als je al een sluimerende hepatitis onder de leden hebt en dat heeft hij.

Het grote voordeel van dit boek is dat er veel van zijn albums worden besproken. Die zijn allemaal op internet te vinden dus u kunt live meeluisteren. Soms wordt het een beetje technisch, pianisten onder elkaar zullen we maar zeggen, maar dat vergeven we de auteur maar. Er is veel uit te halen en het heeft mij veel nieuwe muziek doen ontdekken.

Evans formeert zijn beroemde trio met de bassist Scott LaFaro en drummer Paul Motian. Hij maakt er legendarische opnames mee (luister vooral naar zijn album Sunday At The Village Vanguard). Helaas overlijdt LaFaro op jonge leeftijd door een auto-ongeluk.

Evans is er kapot van maar formeert een nieuw trio, waarvan de bassisten Chuck Israels en zeker later Eddie Gómez erg belangrijk voor hem zijn. Hij maakt wereldwijde tournees en het is mooi dat de opnames en optredens in Nederland allemaal worden genoemd, tot Nick Vollebregt’s Jazzcafé in Laren aan toe.

Ik ken Bill Evans en zijn trio maar wist niet dat hij ook opnames maakte met een elektronische Fender-Rhodes piano en ook die zijn zeer de moeite waard. Zijn album From Left To Right is er een mooi voorbeeld van, u ziet hem op de cover tegelijk een klassieke en elektronische piano bespelen. Beluister ook vooral The Bill Evans Album uit 1971 die een mooie mix bevat van klassieke en elektronische piano. Over die mix van instrumenten zei Evans;

I’ve been happy to use the Fender-Rhodes piano to add a little color to certain performances but only as an adjunct. No electric instrument can begin to compare with the quality and resources of a good acoustic piano. Of course, many clubs pay more attention to their trash cans than the house piano but I’ve been lucky in this respect and most of the instruments I use are acceptable though not always in tune.

Het merendeel van  zijn opnames is op klassiek piano en u wilt zijn bewerkingen niet missen van het thema van M*A*S*H of Santa Claus Is Coming To Town, hij maakt er meesterwerkjes van. Maar u wilt ook zijn composities horen als de B Minor Waltz, We will Meet Again en Re: Person I Know.

Die laatse is een wat vreemde titel maar dat komt omdat Evans van anagrammen houdt en het is een anagram van de naam van zijn producer Orrin Keepnews. Als dat al opmerkelijk is; hij schreef ook een nummer met de titel Yet Ne’er Broken waarin de naam van zijn cocaïnedealer verborgen zit.

Tenslotte is het qua muziek nog de moeite waard om zijn samenwerking te vermelden met de componist George Russel. Dat heeft een prachtig album opgeleverd met de titel Living Time. Symfonisch werk met zijn piano eronder. Niet heel best besproken maar het album kent vele liefhebbers en ik ben er één van.

Er is dus veel te beleven qua muziek. Zijn privéleven komt er bekaaid van af maar daar is het de biografie niet naar. Toch is daar veel over te vertellen want Evans heeft wat meegemaakt. Zijn zware verslaving aan heroïne en cocaïne, de zelfmoord van zijn ex-vriendin (toen hij aankondigde een nieuwe liefde te hebben), de zelfmoord van zijn broer en de dood van zijn bassist Scott LaFaro. Het zijn gebeurtenissen die diep hebben ingegrepen in zijn leven, maar die soms in een paar zinnen worden afgedaan in dit boek. Ook zijn eigen verscheiden wordt erg summier beschreven dus het is nog wachten op de definitieve biografie. Tot die tijd doen we het met zijn muziek; heel veel muziek.

Saxophone Colossus. The Life and Music of Sonny Rollins van Aidan Levy is de biografie van de Amerikaanse tenorsaxofonist Sonny Rollins (1930). Het is een dik boek van 715 pagina’s met één fotokatern. De rest is leeswerk dus u heeft waar voor uw geld.

Ik hoopte er met dit boek achter te komen waarom Rollins zo’n fenomeen is onder de jazzmusici en dit boek heeft daar een heel eind bij geholpen. Het is een fenomeen omdat hij algemeen beschouwd wordt als één van de grootste jazzmusici die er zijn en ik wil weten wat hem dan onderscheidt van de rest. De man leeft nog en is inmiddels 93 jaar, hoewel hij sinds 2012 niet meer speelt. Een longaandoening is daarvoor de primaire oorzaak. Als je zo oud bent heb je alle groten in de jazzwereld gezien, meegemaakt en weer zien verdwijnen en dat maakt hem vanzelf al een fenomeen. Hij is niet ten onder gegaan aan drank en drugs zoals zovelen van zijn collega’s, hoewel hij zijn best heeft gedaan.

Tenslotte vind ik het een fenomeen omdat hij zich altijd blijft ontwikkelen. Hij zoekt altijd naar nieuwe vormen en zijn leven lang is hij blijven oefenen, op zoek naar dat ‘verloren akkoord’. Hoewel hij zijn instrument volledig beheerst, de circulaire ademtechniek kent waardoor hij eindeloos kan doorspelen, is hij zelden tevreden en ervan overtuigd dat er meer in zit;

“I’m trying to play the complete experience of my whole career, and my endless quest for the lost chord…The idea is that there is music in the universe that is that sound, that perfect harmony, and we’re trying to get to it. I’m trying to find my lost chord, trying to hook on to that thing which I’ve been on the road for all these years…”

Hij neemt er zelfs twee sabbaticals voor omdat hij zich wil terugtrekken uit de ‘rat race’ en alleen maar wil oefenen. De auteur staat uitgebreid stil bij het beroemde verhaal dat Rollins oefent op de Williamsburg Bridge in New York. In zijn appartement wil hij niemand tot last zijn en op die brug kan hij, vaak ’s nachts, ongestoord oefenen.

Het wordt duidelijk waar Rollins zijn lessen leert. Vaak in de praktijk, getalenteerd als hij is, maar ook van beroemdheden als altsaxofonist Charlie Parker. Die vertelt Rollins alle teksten van alle liedjes te leren voor hij ze speelt. Alleen dan kan je er het juiste gevoel in leggen. Rollins zou een indrukwekkend aantal ‘standards’ uit zijn hoofd leren. Ook pianist Thelonious Monk leert hem veel. Niet met woorden, maar hij reikt zijn eigen, unieke muziek aan en nodigt uit te volgen. Verder is zangeres Billie Holiday is een inspiratie voor Rollins;

“’She’s so evocative. I’ve gotten so much training listening to Billie Holiday. Just listening to ‘Lover Man’, “Sonny later said, “it evokes the song: This is what it is and this is how to play it. Not note for note, but this is the feeling you’re supposed to have when you play it.” Sonny could do anything he wanted on the horn, but Holiday taught him how to imbue every note with feeling.

Helaas neemt hij in zijn jonge jaren ook de slechte gewoontes over van zijn helden en raakt hij verslaafd. Hij gaat zakkenrollen en plant zelfs een overval, hoewel die niet wordt uitgevoerd. Hij wordt twee maal opgepakt en brengt twee maal tijd door in de gevangenis. Toch weet hij zijn verslavingen te overwinnen en kickt hij af.

In zijn sabbaticals verdiept hij zich in yoga en in Oosterse filosofieën. Hij gaat ook trainen en neemt zijn dumbells niet zelden mee op latere tournees. Hij is ook zeer maatschappelijk geëngageerd en zal een Freedom Suite schrijven die direct te maken heeft met het nog alomtegenwoordige racisme. Op latere leeftijd noemt hij een album Global Warming, ook een onderwerp waarover hij uitgesproken meningen heeft.

Er staan talloze verhalen in het boek. Over de samenwerking met drummer Max Roach en trompettist Clifford Brown en wat de plotselinge dood van Brown met hem doet. Over de samenwerking met The Rolling Stones op hun album Tattoo You en waarom hij niet bij de uitvoerenden genoemd wil worden. Over de opname van het prachtige album Brilliant Corners van Thelonious Monk waarop hij meespeelt, of het album Sunny Side Up met trompettist Dizzy Gillespie en tenorsaxofonist Sonny Stitt. Over het nemen van die beroemde foto in Harlem waarop bijna alle jazzgrootheden uit die tijd vertegenwoordigd zijn (kijk hier naar deel één van een prachtige documentaire daarover), over de uitgebreide beschrijvingen van zijn buitenlandse tournees met veel aandacht voor zijn optredens in Nederland met Han Bennink en Ruud Jacobs, over waarom hij ineens met een ‘mohawk’ ofwel ‘hanenkam’ optreedt of over zijn reünie met tenorsaxofonist Ornette Coleman die hij bewonderde maar lang niet sprak omdat Coleman dacht dat Sonny zijn muziek niet zag zitten (dat bleek om Sonny Stitt te gaan). Ook zijn verhaal over de aanslagen op 9/11 is indrukwekkend, hij was er vlakbij en moest geëvacueerd worden.

Het is teveel om op te noemen en een feest om te lezen, maar het gaat natuurlijk om de muziek en het boek heeft mij dichter bij die muziek gebracht. Het is duidelijker waarom Rollins in het begin zonder piano wil optreden. Hij wilde wel maar kon aanvankelijk de juiste pianist niet vinden, zoals een Bud Powell;

“I’d like to use Bud Powell, for example. But I couldn’t seem to find a guy who could contribute. They got in the way. They played too much. Their chords interrupted my train of thought. I ended up getting bugged at all piano players.” Playing without a safety net, Sonny said, would force musicians to “listen to each other.”

Die ‘train of thought’ daar zit wat mij betreft het geheim achter zijn grootsheid. Die hoor je niet direct af aan de studioalbums die hij uitbracht. Die albums zijn prachtig en je hoort zijn ontwikkeling, zeker als hij later ook elektrische instrumenten gaat gebruiken, maar wat dit boek heel duidelijk maakt is dat Rollins een fenomeen is op het podium. Hij heeft meer uithoudingsvermogen dan wie ook, maar bovenal een grootse fantasie in de soli die hij speelt. Hij kan eindeloos variëren met ideeën en nummers die hij erin verwerkt. Trompettist Wynton Marsalis duizelde het;

“Rollins burst in like life itself, paraphrasing the theme in staccato notes, interpolating ‘St. Thomas,’…Sonny dazzled on cadenzas on “My Ideal” and “I Got It Bad,” with allusions to “Nobody Knows The Trouble I’ve Seen,” “Rhythm-a-ning,” “How Are Things In Glocca Morra,” “To a Wild Rose,” “Country Gardens,” and a Scottish jig, before putting his own spin on Marsalis’s “Hesitation” and Sonny’s own “Hear What I’m Saying.” It was quite a quilt: there were Bird, Miles, Bean, Duke, Paul Robeson, Monk, Mary Lou Williams, Bing Crosby, Edward MacDowell, and Jimmie Rodgers, woven together by Sonny’s endless musical imagination.

Ook kan hij uit de voeten met het werk van  componisten als Grieg, Bach of Stockhausen en gaat u vooral de vele livealbums beluisteren die er van zijn optredens zijn verschenen, ze zijn zeer de moeite waard.

Dat verloren akkoord heeft Rollins nooit gevonden maar dat is okay, zegt hij. Als vaste gelover in reïncarnatie gaat hij daar een volgend leven voor gebruiken.