archiveren

Maandelijks archief: juni 2024

De man die zijn vrouw voor een hoed hield is een boek met casestudies uit de praktijk van de Britse neuroloog Oliver Sacks (1933-2015). Hij beschrijft hierin patiënten met vreemde intellectuele en perceptuele afwijkingen, maar ook mensen die juist een abnormale mentale kracht laten zien. Volgens de tekst achterop het boek kunt u zo de wereld van de patiënten binnengaan en u voorstellen hoe het is te leven en te voelen zoals zij.

Dat is nogal een bewering dus ik ging er eens goed voor zitten. Het is goed dat er eerst een stukje duiding wordt gegeven en zo maakt u kennis met één van de pioniers van de neuropsychologie, Alexandr Romanovitsj Luria. Sacks haalt hem vaak aan in zijn boek. Luria verricht baanbrekend werk maar dat richt zich voornamelijk op de linkerhelft van het brein. De rechterhelft wordt ‘verwaarloosd’, terwijl die toch de belangrijkste vermogens regelt voor het herkennen van de werkelijkheid. Sacks poogt met dit boek voorbeelden te geven van syndromen van de rechterkant of rechter ’hemisfeer’.

Hj kan niet anders dan beginnen met de man die zijn vrouw voor een hoed aanzag. Dr. P is een vooraanstaand musicus die er steeds minder in slaagt om gezichten te herkennen. Dat gaat steeds verder en de goede man ziet wel, maar wat ziet hij nu precies? Een handschoen herkent hij niet als handschoen en hij heeft geen idee wat hij er mee kan. Uiteindelijk pakt hij het hoofd van zijn vrouw vast om het op zijn hoofd te zetten, in de veronderstelling dat hij naar zijn hoed reikt.

Hij ontmoet Jimmie G., een man van 49, die er van overtuigd is dat hij 19 jaar oud is. Het is in zijn beleving 1945 en de oorlog is net gewonnen. Hij is jaren kwijt van zijn leven en raakt in paniek als hij zichzelf in de spiegel ziet. Hij wordt gediagnosticeerd met ernstige Korsakow. Ieder hoofdstuk eindigt met een nawoord van Sacks over de beschreven patiënt, zo ook bij Jimmie G.;

Ik heb gemerkt dat retrograde amnesie tot op zekere hoogte heel veel, zo niet universeel, voorkomt bij gevallen van Korsakow. Het klassieke Korsakowsyndroom – een verregaande en blijvende maar ‘zuivere’ verwoesting van het geheugen, veroorzaakt door vernietiging van de corpora mamilllaria door alcohol is zeldzaam, zelfs bij zware drinkers. Natuurlijk kan men het Korsakowsyndroom ook bij andere pathologieën zien zoals de patiënten van Luria met tumoren.

Bovenstaand fragment toont ook een beetje het zwakke punt van dit boek. Er staan nogal wat vaktermen in die niet nader uitgelegd worden. Ik weet nu eenmaal niet zoveel van polydipsie, satyriasis of pariëtale kwabben.

Toch blijf ik met een lichte fascinatie doorlezen. Een man die zijn eigen been niet herkent en er zo van schrikt dat hij uit bed valt. Iemand die naar één kant overhelt maar dat niet in de gaten heeft en zelf een ‘waterpasbril’ ontwikkelt zodat hij weer recht leert lopen. De vrouw die geen idee van ‘links’ heeft, dat onderkent, en dan maar twee keer naar rechts draait.

Sacks beschrijft de fenomenen, de mogelijke oorzaken en soms de oplossingen. Die laatste zijn er niet altijd maar soms wel. Toch zijn de oplossingen niet altijd gewenst. Ray heeft een vorm van Gilles de la Tourette met veel tics die elke paar seconden in salvo’s komen opzetten. Hij kan behandeld worden met Haldol maar wat blijkt? Hij gaat het missen. Het medicijn zorgt ervoor dat hij kan functioneren, maar hij mist zijn razendsnelle reactievermogen, creativiteit en een uitlaatklep. Hij vindt een modus, in de week werken met Haldol, in het weekend zonder en laat hij zich gaan.

Sacks legt uit dat er ook mensen zijn die zich ‘gevaarlijk goed’ voelen. Natasha K. is negentig jaar en bemerkte een verandering na haar achtentachtigste verjaardag. Ze lonkt en flirt weer naar mannen en voelt zich bizar goed. Té goed vindt ze zelf en ze vertrouwt het niet. Het blijkt een neurosyfilis-infectie die ze zeventig jaar geleden had opgelopen toen ze in een Grieks bordeel werkte. Dat werd toen wel behandeld maar het stak na al die jaren de kop weer op. Sacks behandelt haar met peniciline;

Nu heeft mevrouw K. het beste van twee werelden: ze geniet van een lichte ontremming in denken en aandrift zonder enige bedreiging voor haar zelfcontrole of van verdere schade aan haar hersenschors.

Mevrouw O’C. is in Ierland geboren maar weet daar niets meer van. Tot ze op een nacht Ierse liedjes hoort en denkt dat iemand een radio aan heeft staan. Dat is niet zo, ze blijft ze horen. Het blijkt dat ze een paar toevallen heeft gehad die voor deze gewaarwording zorgen;

Merkwaardig genoeg kreeg mevouw O’C. – bijna negentig, het einde van een lang en eenzaam leven in zicht – door een ongelukje in de hersenen de kans zich die ‘heilige en kostbare’ jeugdervaringen, die vreemde en bijna wonderbaarlijke anamnese weer te herinneren. Daardoor werd de gesloten deur, de amnesie van de kinderjaren, opengebroken.

Sacks gaat nog even door; de man die zintuigelijk als een hond waarneemt, de man met een encyclopedische kennis van meer dan 2000 opera’s en de tweeling die direct kan melden op wat voor dag een datum in het heden of verleden valt. Ook kan de tweeling, als er lucifers op de grond vallen, direct het juiste aantal van 111 noemen. Fascinerend is dat ze ook het getal 37 noemen, want 37 + 37 + 37 = 111. Sacks weet niet precies hoe dit werkt en houdt het op een soort ‘absoluut gehoor’ voor getallen.

Het zijn fascinerende verhalen maar ondanks het gebezigde jargon komt het toch redelijk populair over. Het is geen dik boek, 253 pagina’s, met korte hoofstukken en het leest makkelijk weg, dus bedoeld voor een groot publiek. De vele herdrukken bevestigen dat ook. Een term als ‘De onnozelen’ voor een hoofdstuk over verstandelijk gehandicapten doet mij de wenbrauwen fronsen; het zal in de jaren tachtig een wat gangbaarder term zijn geweest dan nu.

Een aardig boek om eens door te nemen maar het doet mij niet direct rennen naar het complete oeuvre van Sacks.

Vertaling; P.M. Moll-Huber

Het Hof van Barmhartigheid is het eerste boek van deel 3 van de cyclus De tandeloze tijd van A.F.Th. van der Heijden. Daarmee is het tijd om het leven weer eens in de volle breedte te beleven, zoals ik al uitlegde in de eerste alinea van mijn bespreking van deel 2.

Dat wil dus zeggen dat ook dit deel niet belast wordt met duizelingwekkend veel gebeurtenissen. Het gaat over de levens van een aantal bekende karakters uit de vorige delen en er komen wat nieuwe figuren op het toneel. Thjum Schwantje kennen we al en de auteur introduceert hem op mooie wijze als hij door Amsterdam loopt waar hij bloedsporen op trottoirs volgt;

Het mooiste wat het Amsterdamse plaveisel Thjum tot nu toe geboden had, waren naast de puzzels van glasscherven die een stukje wolkenhemel tot mozaïek vermaalden, de bloedsporen. Binnen twee maanden in de hoofdstad wist hij het steedse schrift in rode inkt, met z’n onregelmatig zigzaggende lijnen, te lezen als geen ander. Het bezorgde hem een onbehaaglijke lectuur, waaraan hij verslaafd raakte.

Als een roman van zo’n 650 pagina’s zo begint dan heb je mijn aandacht. Albert Egberts is de hoofdpersoon uit vorige delen en hij speelt ook een prominente rol. Hij doet kandidaatsexamen filosofie in Nijmegen en vertrekt naar Amsterdam. Hij ontmoet er Zwanet, die nieuw is voor de lezer en zij doet hem allerhande baantjes aan de hand. Albert reist als koerier op en neer naar Italië en wordt enquêteur voor het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Flix Boezaardt kennen we ook en hij kraakt samen met Albert een pand in de Pijp in Amsterdam. Hun bovenbuurvrouw, mevrouw De Hoogh-Stey, zorgt voor ontroerende taferelen als ze blijk geeft van haar vorderende dementie en ze de Volkskrant van Albert gebruikt als gelegenheidstoilet;

Hij walmde nog wat na…Het was gewoon het nieuwbakken wereldnieuws dat daar, vers van de pers, lag na te dampen.

Hennie Plaggemars-Avezaath is ook nieuw in het verhaal en zorgt voor een roman in een roman. Zij werd ooit beschuldigd van het vergiftigen van haar vader met landbouwgif maar ging wegens gebrek aan bewijs vrijuit. Zeven jaar later wordt haar moeder dood gevonden in haar huis. Hennie wordt opnieuw opgepakt en geeft allerlei tegenstrijdige verklaringen af waardoor ze steeds verder in de problemen komt. Het zorgt voor prachtige conversaties maar ook voor mooie passages, zoals wanneer Hennie ziet dat bij haar moeder een ei te lang op het vuur stond in heftig kokend water;

Het laatste ei dat Hennie in vrijheid had horen roffelen, roerde zacht de dodentrom op de bodem van het pannetje daar.

Zwanet Vrouwdeunt helpt Albert zoals gezegd aan baantjes en de koeriersdienst naar Italië betreft pakketjes voor ene Gesù Porporà, een Napolitaanse kinderhandelaar. Hij verkoopt Italiaanse baby’s en kinderen die voortgekomen zijn uit ongewenste zwangerschappen aan rijke, kinderloze gezinnen in het Westen waarbij Nederland een groot afzetgebied is. Ik vind het één van de minder interessante karakters uit het boek.

Ernst Quispel is ook een marginaal karakter en is de advocaat van Hennie Plaggenmars. Hij is bevriend met Albert en heeft een oogje op Zwanet.

Het boek bevat talloze kleine taferelen en gesprekken waarin de chronologische lijn te volgen is aan de hand van de data aan het begin van de hoofdstukken. Dat is makkelijk, want er wordt naar alle kanten breed uitgewaaierd, geheel in lijn met het thema van ‘leven in de breedte.’ Ik kan wel genieten van de gesprekken die Van Der Heijden zijn figuren laat voeren, zoals wanneer Albert en Thjum het over ‘hun’ God hebben;

Ik noem die van mij De Oude Remschoen…daarmee is hij niet slecht getypeerd. Hij is de grote weerstrever…de grote beknotter…Strooier van pikzwart roet in ons eten. Hij plakt ons de kauwgum onder de zool, waarmee we het hele tapijt meenemen, en alles wat erop staat…In zijn veelzijdigheid is hij niet alleen de dorst, maar ook de drankzucht.

Die drankzucht is Albert niet vreemd want hij valt voor de verleidingen van de grote stad. Naast de drank neemt hij uiteindelijk cocaïne wat dan wel weer een mooi tafereeltje oplevert in het hoofdstuk Tramlijn Onbekend, waarin hij onder invloed van coke en drank tot aan het eindpunt blijft zitten in een onbekende tram. Hij rijdt terug met tante Nel die hem uitnodigt naast haar te komen zitten;

Ze zei het alsof ze hem een plaats aanbood in haar eigen huiskamer, en in zekere zin klopte dat, want ze bracht al jaren het grootste deel van haar dag in de tram door. Met de een of andere obscure lege fles doorkruiste ze de stad op zoek naar het juiste kruideniertje dat haar het statiegeld zou willen restitueren.

Het zijn mooie scènes in een boek dat prima doorleest en ik ben de serie nog lang niet moe. Dat is mooi, want er volgen nog genoeg delen. Het helpt wel om dit deel na de eerste drie delen te lezen omdat de figuren dan meer gaan leven. Het lezen van dit deel alleen volstaat wel als u wil weten wat nu de uitspraak van Albert’s opa betekent die door het hele boek voorkomt; ‘Ik pis kleur en vuur.’  U kunt maar om die kennis verlegen zitten.

Deel 8 van de volledige werken van Willem Frederik Hermans bevat Verhalen en novellen en wel Een wonderkind of een total loss, De laatste roker, Vier novellen en De onversleten wandelaar. Kenners van de reeks volledige werken van Hermans lezers zullen opmerken dat het op mijn blog ontbrekende deel 7 eveneens verhalen en novellen bevat, maar die las ik al voordat ik blogde dus ik vrees dat u vergeefs op die bespreking wacht.

Dit deel telt, inclusief commentaar op de werken een kleine 800 pagina’s en kon mij wisselend bekoren. Dat heeft vooral te maken met de bundel De laatste roker, dat 20 korte verhalen bevat, verdeeld over goed 300 pagina’s, maar waarvan ik de kwaliteit niet altijd even hoog achtte. Nu ben ik natuurlijk geen literatuurcriticus, heb er ook verder geen verstand van, maar de verhalen boeiden mij lang niet allemaal, bedoel ik maar te zeggen.

Maar laat ik eerst met Een wonderkind of een total loss beginnen. Die bundel bestaat uit vier verhalen waarvan De elektriseermachine van Winshurst als overwinning van een jongetje tegen de maatschappij mij wel aanspreekt. Hij is elf jaar, heeft alles gelezen over die machine en laat het zijn leraar zien die er een stuk minder van snapt;

‘Nee meneer,’ zeg ik, trillend van opwinding en geleerdheid, ‘dat kan niet. Zo’n lamp kunt u niet laten branden met een elektriseermachine. Daar zou u een dynamo voor nodig hebben.’

De titels die Hermans verzint maken mij altijd razend nieuwsgierig naar het verhaal en dat geldt ook voor Een wonderkind of een total loss. Sofie gaat hierin op bezoek bij haar jongere zus Loekie, haar man Alex en hun verwende rotkind Roderikje. Of dat een wonderkind is zoekt u zelf maar uit, maar total loss komt aardig in de buurt. Het kind, maar eigenlijk alle personages halen het bloed onder mijn nagels vandaan en dan doet Hermans het prima lijkt me.

Hundertwasser, honderdvijf en meer is nog zo’n raadselachtige titel en ook dit verhaal bevalt mij. Iemand gaat iedere week twee uur naar zijn luxe kantoor om te werken. Hij is de enige werknemer van een bedrijf, gespecialiseerd in zeldzame metalen. O ja, hij wil een schilderij van de schilder Hundertwasser en jawel, die bestaat. Overigens wordt de man 165 jaar. Snapt u het nog? Gaat u het vooral lezen.

Ik wist minder goed wat ik aan moest met al die korte verhalen in de bundel De laatste roker. Een aap als verstekeling in een vliegtuig, levitatie door een slangenbezweerder en een leeuw die doodleuk binnen komt lopen als je zit te ontbijten;

De leeuw stapte geruisloos binnen en bleef staan, terwijl zijn zwaaiende staart zacht over de zitting van een stoel ritselde. In zijn bek droeg hij iets zwarts waar bloed afdroop: Abraham’s kat.

Goed vier pagina’s en weinig verrassends en ook Hermans wist dat hij hier niet op de toppen van zijn kunnen schreef. Hij schreef aan Hans van Straten, uitgever van literair tijdschrijft Parade der profeten:

‘Die Leeuw mag je gebruiken in dat Paradenummer. Ik heb hem niet in Moedwil en Misverstand opgenomen omdat ik De Kat Kilo, die erop lijkt, beter vond en omdat hij stilistisch nogal zwak was. Ik heb er nu een paar verbeteringen in aangebracht, maar een wonderwerkje is het nog niet.’

Zo zijn er nog wel wat verhalen die mij niet aanspraken, maar het blijft Hermans; natuurlijk staan er ook een paar juweeltjes in. Het verhaal Naar Magnitogorsk mag u niet missen. Het gaat over een reis naar een (ook bestaande) Russische plaats waar Hermans een (niet bestaande) reusachtige magneet plaatst die de Russen willen gebruiken om het aardmagnetisch veld te verstoren om zo de kapitalistische wereld te desoriënteren.

De Vier Novellen brengen u wat langere verhalen en die heb ik zonder meer met veel plezier gelezen. Filip’s Sonatine over de jongen die zo prachtig piano kan spelen, een sonatine componeert maar die viool moet gaan spelen van zijn vader en eindigt als garageghouder in de Verenigde Staten. Een fijn verhaal met een snuf tragiek en een twist op het einde.

Homme’s hoest is net zo’n mooi verhaal dat heerlijk doorleest. Helena rijdt met een man door Bulgarije in een Rolls Royce en verongelukt. Helena overleeft en wordt door Homme opgepikt in een Jaguar die hij in Turkije wil verkopen. Helena haalt hem over om naar Troje te rijden, want ze heet nu eenmaal Helena en dat is niet echt goed nieuws voor de Jaguar. Ook niet voor Homme trouwens hoewel hij wel van zijn hoest afkomt. Ook een verhaal met een onverwacht einde.

Dan maak ik u nog even enthousiast voor het verhaal De zegelring. Een man blijkt af te stammen van oude adel, hakt een vinger af van een dode Duitser met een zegelring waarop een familiewapen staat en vertelt zijn zoon dat het om hun eigen familiewapen gaat. Wie gaat daar in hemelsnaam achter komen? Juist…

Moet ik het nog over De onversleten wandelaar hebben? Niet echt, het is een kort, losstaand verhaal en het gaat natuurlijk niet over iemand die een stukje loopt, maar over een typmachine van het Duitse merk Wanderer. Een aardig verhaal, meer niet.

Deel 8 van zijn verzamelde werken wordt, zoals alle delen, afgesloten met een uitgebreid commentaar op de werken. In de meeste gevallen zijn er zowel positieve als negatieve kritieken en die worden allemaal keurig vermeld. Leuker is dat u ook leert dat Miep Brons, de zakenvrouw die groot werd in de erotische videobranche, een inspiratie vormde voor een personage uit Filip’s Sonatine. U leest ook dat De zegelring belangrijk was voor Hermans, omdat hij een grote advertentie vervaardigde voor dat verhaal op basis van de recensies. Hij hield een lijstje bij en noteerde achter medium en recensent de teneur van de bespreking, ‘pro’, ‘anti’ of ‘zo, zo’. Het geeft een interessant inkijkje in de belevingswereld van Hermans en sluit toch weer een lezenswaardig deel af van zijn omvangrijke oeuvre dat ik nog steeds met plezier lees.

Verzameld werk deel 5 van Plato heet De sofist en is een boek van 96 pagina’s in dialoogvorm. Het is een vervolg op deel 2 met de titel Theaitetos en deze briljante jongeling raakt in dit deel in gesprek met een vreemdeling uit Elea over ‘de sofist’.

Om meteen maar even hoog over te gaan, de twee delen zijn eigenlijk elkaars spiegelbeeld. In deel 2 wordt gezocht naar de waarheid door middel van kennis, in dit deel naar de onwaarheid, waar de gemiddelde sofist aardig in uitblinkt.

Volgens Plato dan, bij monde van de vreemdeling. Eerst maar even het begrip ‘sofist’, want wat is dat eigenlijk? Sofisten zijn rondtrekkende onderwijzers of leraren die tegen betaling lesgaven in ethiek, logica en retorica. Plato had het niet op de sofisten, ik had het er in mijn bespreking van deel 1 al even over. Volgens hem verkochten ze valse waarheden en spitsvondige redeneringen voor veel teveel geld. Daarom heeft hij met dit werk een definitieve afrekening geschreven.

Dat doet hij door de slimme vreemdeling een dialoog te laten voeren met de wiskundestudent Theaitetos om de sofist te definiëren. Dialoog is daarbij een groot woord. De antwoorden van Theaitetos dienen eigenlijk om het gelijk van de vreemdeling te bevestigen. De frasen ‘Inderdaad’, ‘Dat klopt!’, ‘Natuurlijk’ en ‘Zeker’ komen veelvuldig voor.

Maar hoe gaan ze die sofist dan achterhalen? Plato laat ze daarvoor de methode gebruiken van de ‘dihairese’ ofwel de tweedeling. Dat drijft hij tot in het absurde door en in die zin is het een vrolijk verhaal waar Plato zelf de nodige lol om moet hebben gehad. U dient het hoofd er ook wel een beetje bij te houden om al die redeneringen te volgen. Het begint nog eenvoudig;

Vreemdeling: Vooruit dan, laten we ons onderzoek naar deze figuur zo beginnen. Vertel me eens: moeten we hem als iemand met een bepaalde vaardigheid zien, of als iemand zonder vaardigheid maar met een bepaalde aanleg?

De eerste tweedeling is gemaakt. Vaardigheden worden ontleed in op-voortbrengen-gerichte-vaardigheden en in op-verwerven-gerichte-vaardigheden. Die laatste kan ook verdeeld worden in twee categorieën. In de eerste worden bezittingen vrijwillig uitgewisseld door schenking, pacht en verkoop. In de overige gevallen wordt er door woorden of daden bemachtigd. Dan wordt die laatste ook weer onderverdeeld en zo gaat het nog even door, het is een vrij hilarisch verhaal. Er komt zowaar een tussenconclusie;

Vreemdeling: Ons gesprek van zojuist kunnen we dus blijkbaar als volgt samenvatten, Theaitetos. In de vaardigheid van het bemachtigen is die van het jagen te onderscheiden, daarin die van de jacht op wat leeft, daarin de jacht op wat te land leeft, daarin de jacht op mensen, daarin de persoonlijke jacht, daarin de jacht waaraan je grof geld overhoudt, daarin die met een opvoedkundig doel, en daarin de jacht op rijke en gevierde jongemannen – dat moeten we, zo wil ons betoog, sofistiek noemen.

Ga er maar aan staan. Natuurlijk is de pientere vreemdeling maar net begonnen want we zitten pas op pagina 19. Hij gebruikt nog veel meer invalshoeken om tot de kern der sofisten te komen.

Zo ontkennen de sofisten het bestaan van dé waarheid. Plato zou Plato niet zijn als hij al het mogelijke zou doen om duidelijk te maken dat waarheid en onwaarheid wel degelijk bestaan. Daarom dient er uitvoerig over bestaan en niet-bestaan gediscussieerd te worden. U krijgt een klein fragment om een idee van de strekking van dit verhaal te krijgen;

Vreemdeling: Maar als het geheel helemaal niet bestaat, dan heeft dat voor het bestaande dezelfde gevolgen. Het bestaat dan niet, en zelfs kan het nooit tot ontstaan komen.
Theaitetos: Waarom niet?
Vreemdeling: Omdat wat ontstaat, altijd in zijn geheel ontstaat. Zodoende kun je, als je het geheel niet tot de beginselen rekent, onmogelijk zeggen dat bestaan en ontstaan realiteit zijn.

Gelooft u mij, het gaat nog veel verder en het is prachtig om te lezen. Leest u het wel als u nog redelijk scherp bent anders knoopt u er geen touw aan vast.

Als Plato bij monde van de vreemdeling ook nog beweert dat de sofist het bestaan van valsheid ontkent gaat hij helemaal los. Na zoveel overtuiging kan Theaitetos op het einde van het verhaal het moeilijk meer ontkennen;

Eigenlijk heb ik het al door. Van hém moeten we met recht en reden zeggen: hier heb je ‘m nu, echt en helemaal, de wijsneus of sofist.

Die vermaledijde sofist helemaal de hoek in geredeneerd en daar was het uiteindelijk om te doen. De vertaling lijkt me een huzarenstukje. In het Nederlands al rijp voor een Babylonische spraakverwaaring, kan ik me nauwelijks voorstellen hoe het is om dit in het oorspronkelijke Grieks te lezen. Grote klasse, want het is wél te volgen allemaal.

Vertaling: Hans Warren en Mario Molegraaf

De correspondentie van Desiderius Erasmus Brieven 993–1121. Deel 7 van de twintigdelige serie van de volledige correspondentie van Erasmus gaat over de periode juli 1519 tot juli 1520.

In de bespreking van deel 6 liet ik u achter met de cliffhanger over verdere ontwikkelingen met betrekking tot Luther. Die worden in dit deel ten dele ingelost, omdat Erasmus zich gedwongen voelt zijn positie ten opzichte van Luther te verduidelijken. Dat lukt hem niet helemaal, want hij geeft te kennen dat de zaak Luther hem vreemd is en schrijft zelfs, in strijd met de waarheid, dat hij Luther niet kent en nooit iets van hem heeft gelezen. Later zou Erasmus het voor Luther opnemen in zijn brieven, wat dan weer voor gedonder tussen Erasmus en de Leuvense theologen zorgt. Zij verwijten Erasmus met Luther te heulen.

We parkeren Luther even, want er is in dit deel iets veel smeuïgers te lezen. Erasmus krijgt het namelijk aan de stok met een nieuwe criticaster, de Engelse theoloog en diplomaat Edward Lee, die in 1531 aartsbisschop van York zal worden. Zoals bekend heeft Erasmus het Nieuwe Testament grondig herzien en zorgt weer voor wat helderheid in de materie, met instemming van de paus. Erasmus verwoordt het aldus aan paus Leo X;

Wie tot nog toe uit troebele poelen putte om een verwarde, kille theologie te ontwikkelen, laaft zich nu liever aan de kristalheldere bronnen van Christus en de apostelen.

Opmerkelijk is dat Erasmus ervoor pleit niet te star te zijn in het interpreteren van de tien geboden, maar deze te bezien in de tijd;

Weliswaar kan de kerk de geboden van Christus niet ongeldig verklaren, maar wel kan zij deze duiden in overeenstemming met het menselijk heil, sommige matigend, andere aanscherpend, al naargelang de omstandigheden en de tijd.

Edward Lee denkt heel iets anders over het werk van Erasmus en hij schreeuwt van de daken dat hij bij meer dan 300 passages aantekeningen heeft gemaakt over dwalingen van Erasmus die niemand kan weerleggen. Erasmus geeft hem daarop drie mogelijkheden. Of Lee verschaft hem inzage in zijn aantekeningen zodat Erasmus kan reageren voordat Lee alles publiceert. Of ze komen samen, hebben het erover en spreken alles uit, of Lee publiceert het zonder overleg en dan zijn de gevolgen voor hen beiden.

U raadt het, er wordt niets overlegd en Lee publiceert zijn verhaal. Wel gaan er brieven over en weer met verwijten van Erasmus aan Lee waarom hij zo handelt, en vervolgens van Lee aan Erasmus waarin hij de vragen van Erasmus citeert en zijn eigen antwoord eronder zet. Het biedt fascinerend leesvoer;

Erasmus: Als je mij een lesje wilt leren, waarom krijg ik dan als enige niet gedaan dat ik het mag lezen?
Edward: Ik jou een lesje leren? Jij die iedereen soeverein de les leest en zelfs de kraaien de ogen uitsteekt, zoals men zegt?

De laatste zin komt rechtsreeks uit de Adagia, of verzamelde spreuken, van Erasmus en wil zoveel zeggen als erkende specialisten op hun eigen terrein te slim af te zijn.

Het boek van Lee verschijnt dus en het strekt hem en zijn vaderland niet bepaald tot eer. Erasmus vindt er iets van en dat schrijft hij aan een bevriende hoogleraar theologie in Bazel, Wolfgang Faber Capito;

Eindelijk is de Britse adder uit zijn hol gekropen…Anderhalf jaar geleden al heeft hij zijn heilige aantekeningen met veel bombarie aangekondigd. Heel de wereld verwachtte een geleerd werk. En ziedaar, er verschijnt een boekje dat tot in het krankzinnige bol staat van het gekijf en gescheld van viswijven.

Erasmus krijgt bijval van zijn vakbroeders en ontvangt diverse brieven ter ondersteuning. De Zwitserse humanist Bonifacius Amerbach kraakt het af, evenals de domkanunnik te Keulen, Hermann von Neuenahr. Erasmus staat niet alleen en zijn vakmanschap staat nog fier overeind. Bovendien is hij niet te beroerd over te gaan tot fase twee in het conflict, namelijk om dezelfde collega’s in te schakelen voor verweerschriften ten opzichte van Lee. Maar we laten deze vete ook even voor wat het is, want er is meer aan de hand in dit boek.

Weet u nog, uit de bespreking van deel 6 over het gekibbel tussen Erasmus en de Franse humanist Guillaume Budé? Dat is nog niet voorbij. U hoeft er nog steeds niet wakker van te liggen, maar het wordt wellicht nog vervolgd. Toch laten we dit ook voor wat het is, want er is nog iets gaande.

Er is namelijk ook een controverse tussen de goede vriend van Erasmus, de Engelse staatsman en humanist Thomas More en de Franse geleerde Germain de Brie. De Brie schreef een heel dichtwerk tegen More met de titel Antimorus en dat viel natuurlijk niet goed bij More.

Het is opmerkelijk te lezen dat Erasmus, die toch veel te zeuren had over Lee en zijn aantijgingen, More opriep zich niet teveel te laten gaan tegenover De Brie. Het is ook mooi hoe de subtiliteiten in de correspondentie prima uitgelegd worden in dit boek. In een noot wordt toegelicht dat De Brie de naam van More steevast spelde met een Griekse omega, zinspelend op het Griekse woord moros, dat ‘dwaas’ betekent.

Erasmus werpt zich op als bemiddelaar maar More weet niet of dat wel nodig is:

Wat dat verdrag betreft, hoef jij, mijn dierbare Erasmus, geen moeite te doen. Nu More, een piepklein mannetje, en De Brie, een edele palm die niet groter is dan een handpalm, tegen elkaar aantreden, wordt de zaak van de letteren heus niet met zo’n ernorm gevaar bedreigd dat niemand minder dan Erasmus als pater patratus vrede moet brengen, tenzij de literaire grootheden zich even bezorgd maken om dit duel als de goden bij Homerus om de oorlog tussen de kikkers en de muizen, die nog verschrikkelijker was dan de titanenkrijg.

Er staat nog heel veel meer in dit boek. Zo leest u over de cadeaus die Erasmus krijgt van de Poolse bisschop van Wroclaw, bestaande uit wat uurwerkjes, wat schilfers inheems goud en niet te vergeten een hoofddeksel gemaakt uit de vacht van Pontische muizen. Ook krijgt Erasmus een oorkonde van de paus die hem toestaat om vlees te eten in de vastentijd en de stadsbestuurder van Neurenberg Willibald Pirckheimer neemt het op voor Erasmus en zijn ‘goddeloze, schandelijke vogelvreterij’ (Erasmus houdt van kip).

Het is een rijk boek van 337 pagina’s en het verbaast mij nog steeds hoeveel er uit de brieven te halen is. Oók uit een brief die helemaal niet voor publicatie bestemd was en waarin Erasmus zich behoorlijk laat gaan, maar die gelukkig wel in dit deel is opgenomen. Ook wilt u weten wat er met die rammelende ketels van Dodona aan de hand is, gaat u het vooral allemaal lezen.

Vertaling; István Bejczy en John Piolon