Botten van Bach

De botten van Bach van Jan Huijbrechts is een cultuurgeschiedenis van de menselijke schedel. Ik werd nieuwsgierig door de vragen die op de achterkant van het boek werden gesteld. Waarom stonden er doodshoofden op piratenvlaggen? Waar zijn de schedels van componisten als Mozart, Haydn en Beethoven gebleven? Waarom gebruikten de Bulgaren het hoofd van een graaf van Vlaanderen als drinkbeker en hingen de Kelten de afgehakte hoofden van hun verslagen tegenstanders op aan hun paarden?
Een geschiedenisboek dus maar met de nadruk op de schedel en hoe die te verkrijgen. Dat wordt gevoed door de persoonlijke fascinatie van Huijbrechts voor de hersenpan en de kiem is wellicht gelegd toen hij in zijn jeugd in Verdun de talloze schedels zag van de slachtoffers van de Eerste Wereldoorlog. Maar zijn interesse kent ook een ruimere, cultuurgebonden context;
Schedels zijn immers, als tastbare relicten maar ook symbolen, onlosmakelijk verbonden met de sterfelijkheid, met de dood dus, en die is nog steeds, voor velen, een taboe. En net dat aspect fascineert mij mateloos.
Die fascinatie deelt hij in dit boek en natuurlijk start hij met één van de beroemdste scènes waarin een schedel figureert, Hamlet van Shakespeare. Het is de opgegraven schedel van de hofnar Yorick en we krijgen direct de geschiedenis van verschillende Yorick-schedels voor de kiezen. Weet in ieder geval dat er genoeg echte schedels gebuikt zijn op het toneel.
Vervolgens duiken we de historie in waar de Kelten de naam hebben barbaarse koppensnellers te zijn. Huijbrechts geeft aan dat de Romeinen niet veel beter waren, alleen gebruikten die de onthoofding als straf en natuurlijk niet uit barbaarsheid. De Romeinse keizerin Agrippina had wel de primeur van het eerst bekende forensisch onderzoek toen ze de onthoofde Paulina, die helaas al een beetje te ver ontbonden was, identificeerde aan haar afwijkende gebit. Dat zijn belangrijke weetjes.
De schedel wordt ook gebruikt als relikwie. Als voorbeeld wordt de Martelarenkapel in het Italiaanse Otranto genoemd. Daar vond een bloedbad plaats in 1480 toen de Ottomanen de bevolking afslachtte. U kunt op deze foto zien dat er dan ineens heel veel relikwieën zijn.
Huijbrechts gaat ook wel eens van het schedelpad af als hij aandacht besteedt aan de dissectie van lichamen ten behoeve van anatomische lessen, of aan de grafrovers die de heren artsen van nieuwe lichamen moesten voorzien. Toch komt hij altijd bij het onderwerp terug en hij gaat in sneltreinvaart de wereld rond als hij het heeft over onthoofdingen bij de Azteken, de schedeltorens van de Mongolen en het zelfmoordritueel bij de Japanners.
Hij serveert ons prachtige verhalen over de piraat Störtebeker. Hij en zijn mannen zouden onthoofd worden en Störtebeker maakte een afspraak. Hij wilde staand onthoofd worden en elke medeveroordeelde die hij daarna nog voorbij zou lopen, zou vrijgelaten worden. Leest u zelf maar of dit lukt. Ook de onthoofding, met een valbijl, van de roofmoordenaar Henry Languille kent een straf verhaal. De dienstdoende arts Beaurieux vertelt;
‘…Hier is dan wat ik onmiddelijk na de onthoofding kon opmerken: de oogleden en de lippen van de geguillotineerde trokken ongeveer vijf of zes seconden, onregelmatig en ritmisch samen…Ik wachtte een paar seconden. De krampachtige bewegingen hielden op. Op dat ogenblik riep ik met krachtige scherpe stem zijn naam. Ik zag zijn oogleden langzaam omhoog gaan, zonder zenuwtrekken – ik sta nadrukkelijk op deze eigenaardigheid – maar met een gelijkmatige beweging…’
Het leest allemaal lekker weg en zo staan er veel meer verhalen in. Over het gesol met de schedel van de Engelse staatsman Oliver Cromwell (u kunt hier lezen dat er muziek over is geschreven), over het feit dat in de tombe van de componist Joseph Haydn twee schedels liggen, over de schedel van Friedrich Schiller die bij zijn vriend Johann Wolfgang von Goethe thuis staat, over het schimmige genootschap The Order of Skull and Bones waar de presidenten Bush, zowel vader als zoon, lid van zijn. De Italiaan Cesare Lombroso levert ook een mooi verhaal op. Hij wordt gezien als de vader van de criminele antropologie. Hij bestudeerde schedels en concludeerde dat criminaliteit genetisch bepaald is. Zo keek hij goed naar de schedel van de crimineel Guiseppe Villella;
Nu werd hij, bij het nauwkeuriger bestuderen van deze schedel, geïntrigeerd door de uitzonderlijke grootte van de achterste schedelgroeve. Die is kenmerkend voor lemuren en andere apensoorten en dat bracht Lombroso op het idee dat criminaliteit een terugval moest zijn in de evolutie.
Daar kan je het als rechtgeaarde crimineel dan mee doen. Niet geëvolueerd maar gedegenereerd.
Het is een boek waarin andere boeken samenkomen die ik heb gelezen. Uiteraard Schiller en Goethe, de hersenverzamelaar Franz Joseph Gall, de schedeltorens die ik ook al tegenkwam in de wereldgeschiedenis tot aan het ossuarium van Sedlec dat ik in een thriller tegenkwam. Ook de mysterieuze kristallen schedels, de diamanten schedel van Damien Hirst en hedendaagse onthoofdingen worden u niet onthouden. Er staat één foutje in, de Papoea-stammen Marind Anim en de Asmat worden als Dajak-stammen genoemd, maar de Dajaks moet u echt richting Borneo zoeken. Verder is het een prettig leesbaar boek met een fijn morbide randje.