Brieven Erasmus deel 7

De correspondentie van Desiderius Erasmus Brieven 993–1121. Deel 7 van de twintigdelige serie van de volledige correspondentie van Erasmus gaat over de periode juli 1519 tot juli 1520.

In de bespreking van deel 6 liet ik u achter met de cliffhanger over verdere ontwikkelingen met betrekking tot Luther. Die worden in dit deel ten dele ingelost, omdat Erasmus zich gedwongen voelt zijn positie ten opzichte van Luther te verduidelijken. Dat lukt hem niet helemaal, want hij geeft te kennen dat de zaak Luther hem vreemd is en schrijft zelfs, in strijd met de waarheid, dat hij Luther niet kent en nooit iets van hem heeft gelezen. Later zou Erasmus het voor Luther opnemen in zijn brieven, wat dan weer voor gedonder tussen Erasmus en de Leuvense theologen zorgt. Zij verwijten Erasmus met Luther te heulen.

We parkeren Luther even, want er is in dit deel iets veel smeuïgers te lezen. Erasmus krijgt het namelijk aan de stok met een nieuwe criticaster, de Engelse theoloog en diplomaat Edward Lee, die in 1531 aartsbisschop van York zal worden. Zoals bekend heeft Erasmus het Nieuwe Testament grondig herzien en zorgt weer voor wat helderheid in de materie, met instemming van de paus. Erasmus verwoordt het aldus aan paus Leo X;

Wie tot nog toe uit troebele poelen putte om een verwarde, kille theologie te ontwikkelen, laaft zich nu liever aan de kristalheldere bronnen van Christus en de apostelen.

Opmerkelijk is dat Erasmus ervoor pleit niet te star te zijn in het interpreteren van de tien geboden, maar deze te bezien in de tijd;

Weliswaar kan de kerk de geboden van Christus niet ongeldig verklaren, maar wel kan zij deze duiden in overeenstemming met het menselijk heil, sommige matigend, andere aanscherpend, al naargelang de omstandigheden en de tijd.

Edward Lee denkt heel iets anders over het werk van Erasmus en hij schreeuwt van de daken dat hij bij meer dan 300 passages aantekeningen heeft gemaakt over dwalingen van Erasmus die niemand kan weerleggen. Erasmus geeft hem daarop drie mogelijkheden. Of Lee verschaft hem inzage in zijn aantekeningen zodat Erasmus kan reageren voordat Lee alles publiceert. Of ze komen samen, hebben het erover en spreken alles uit, of Lee publiceert het zonder overleg en dan zijn de gevolgen voor hen beiden.

U raadt het, er wordt niets overlegd en Lee publiceert zijn verhaal. Wel gaan er brieven over en weer met verwijten van Erasmus aan Lee waarom hij zo handelt, en vervolgens van Lee aan Erasmus waarin hij de vragen van Erasmus citeert en zijn eigen antwoord eronder zet. Het biedt fascinerend leesvoer;

Erasmus: Als je mij een lesje wilt leren, waarom krijg ik dan als enige niet gedaan dat ik het mag lezen?
Edward: Ik jou een lesje leren? Jij die iedereen soeverein de les leest en zelfs de kraaien de ogen uitsteekt, zoals men zegt?

De laatste zin komt rechtsreeks uit de Adagia, of verzamelde spreuken, van Erasmus en wil zoveel zeggen als erkende specialisten op hun eigen terrein te slim af te zijn.

Het boek van Lee verschijnt dus en het strekt hem en zijn vaderland niet bepaald tot eer. Erasmus vindt er iets van en dat schrijft hij aan een bevriende hoogleraar theologie in Bazel, Wolfgang Faber Capito;

Eindelijk is de Britse adder uit zijn hol gekropen…Anderhalf jaar geleden al heeft hij zijn heilige aantekeningen met veel bombarie aangekondigd. Heel de wereld verwachtte een geleerd werk. En ziedaar, er verschijnt een boekje dat tot in het krankzinnige bol staat van het gekijf en gescheld van viswijven.

Erasmus krijgt bijval van zijn vakbroeders en ontvangt diverse brieven ter ondersteuning. De Zwitserse humanist Bonifacius Amerbach kraakt het af, evenals de domkanunnik te Keulen, Hermann von Neuenahr. Erasmus staat niet alleen en zijn vakmanschap staat nog fier overeind. Bovendien is hij niet te beroerd over te gaan tot fase twee in het conflict, namelijk om dezelfde collega’s in te schakelen voor verweerschriften ten opzichte van Lee. Maar we laten deze vete ook even voor wat het is, want er is meer aan de hand in dit boek.

Weet u nog, uit de bespreking van deel 6 over het gekibbel tussen Erasmus en de Franse humanist Guillaume Budé? Dat is nog niet voorbij. U hoeft er nog steeds niet wakker van te liggen, maar het wordt wellicht nog vervolgd. Toch laten we dit ook voor wat het is, want er is nog iets gaande.

Er is namelijk ook een controverse tussen de goede vriend van Erasmus, de Engelse staatsman en humanist Thomas More en de Franse geleerde Germain de Brie. De Brie schreef een heel dichtwerk tegen More met de titel Antimorus en dat viel natuurlijk niet goed bij More.

Het is opmerkelijk te lezen dat Erasmus, die toch veel te zeuren had over Lee en zijn aantijgingen, More opriep zich niet teveel te laten gaan tegenover De Brie. Het is ook mooi hoe de subtiliteiten in de correspondentie prima uitgelegd worden in dit boek. In een noot wordt toegelicht dat De Brie de naam van More steevast spelde met een Griekse omega, zinspelend op het Griekse woord moros, dat ‘dwaas’ betekent.

Erasmus werpt zich op als bemiddelaar maar More weet niet of dat wel nodig is:

Wat dat verdrag betreft, hoef jij, mijn dierbare Erasmus, geen moeite te doen. Nu More, een piepklein mannetje, en De Brie, een edele palm die niet groter is dan een handpalm, tegen elkaar aantreden, wordt de zaak van de letteren heus niet met zo’n ernorm gevaar bedreigd dat niemand minder dan Erasmus als pater patratus vrede moet brengen, tenzij de literaire grootheden zich even bezorgd maken om dit duel als de goden bij Homerus om de oorlog tussen de kikkers en de muizen, die nog verschrikkelijker was dan de titanenkrijg.

Er staat nog heel veel meer in dit boek. Zo leest u over de cadeaus die Erasmus krijgt van de Poolse bisschop van Wroclaw, bestaande uit wat uurwerkjes, wat schilfers inheems goud en niet te vergeten een hoofddeksel gemaakt uit de vacht van Pontische muizen. Ook krijgt Erasmus een oorkonde van de paus die hem toestaat om vlees te eten in de vastentijd en de stadsbestuurder van Neurenberg Willibald Pirckheimer neemt het op voor Erasmus en zijn ‘goddeloze, schandelijke vogelvreterij’ (Erasmus houdt van kip).

Het is een rijk boek van 337 pagina’s en het verbaast mij nog steeds hoeveel er uit de brieven te halen is. Oók uit een brief die helemaal niet voor publicatie bestemd was en waarin Erasmus zich behoorlijk laat gaan, maar die gelukkig wel in dit deel is opgenomen. Ook wilt u weten wat er met die rammelende ketels van Dodona aan de hand is, gaat u het vooral allemaal lezen.

Vertaling; István Bejczy en John Piolon

Plaats een reactie